11.2.1
Montage van koppelingsonderdelen (werkplaats)
Afb. 37
6. Haak de trekveer (Afb. 38/1) in beide
kettingen. In ontspannen toestand mogen
de kettingen de toren van de
grondbewerkingsmachine niet raken.
KE Super BAG0068.2 10.08
Samenstelling van verschillende machinecombinaties
1. Maak de koppelingsdraagarmen (Afb. 37/1) vast aan een kraan.
2. Bevestig de koppelingsdraagarmen met twee afstandshulzen
(Afb. 37/2) en twee pennen (Afb. 37/3) aan de
grondbewerkingsmachine.
3. Borg de pennen met bouten (Afb. 37/4) en moeren.
4. Bevestig de platen (Afb. 37/5) van de kettingen samen met de
topstang (Afb. 37/6) met een pen (Afb. 37/7) aan de
grondbewerkingsmachine.
5. Borg de pen met twee borgmoeren (Afb. 37/8).
Afb. 38
81