2.4.3 Aarding
Afbeelding 2-8. Aansluiting op een bovenliggend systeem met een geïsoleerde of differentiële invoer
Afbeelding 2-9. Aansluiting op een bovenliggend systeem door middel van een afzonderlijke isolatieversterker
3BSE029380R0229 Rev B
Elektronische baanspanningsbesturingseenheid PFEA111/112/122, Gebruikershandleiding
Voor een probleemloze werking moet de aarding zorgvuldig uitgevoerd worden. Houd rekening
met het volgende:
•
Indien er meer dan 0,1 m (4 inch) kabel zonder afscherming is, moeten de individuele
paren voedings- en signaalkabels afzonderlijk getwist worden.
•
De externe aardingkabel moet aangesloten worden op één van de schroefklemmen van
de koperen aardrail.
•
Alle kabelschermen moeten aangesloten worden op de koperen aardrail en de lengte van
de afscherming mag niet langer zijn dan 50 mm (2 inch).
De kabelschermen mogen slechts aan één zijde geaard zijn.
•
Omdat de signaalaarding van het meetsysteem is aangesloten op de chassisaarding van de
elektronische besturingseenheid, moet de ingang van een bovenliggend systeem aangesloten
op het besturingssysteem niet geaard worden. De beste manier van aansluiten van een
meetsysteem met een bovenliggende systeem, voor een optimale werking, wordt aangeduid
in
Afbeelding 2-8
OPMERKING
en
Afbeelding
2-9.
PFEA111/112/122
0V
PFEA111/112/122
0V
Paragraaf 2.4.3 Aarding
+
-
0V
+
+
-
0V
2-9