Onderhoud
Figuur 33
Bandenspanning
Onderhoudsinterval/Specificatie
Houd de voor- en achterbanden op de voorgeschreven
spanning. Controleer de bandenspanning via het
ventiel na elke 25 bedrijfsuren of elke maand, waarbij
de kortste periode moet worden aangehouden
(fig. 34). De bandenspanning kan het best bij koude
banden worden gecontroleerd.
Bandenspanning: 12 psi (0,85 kPa) voor en achter.
Figuur 34
1. Ventiel
32
Rem
Stel altijd de parkeerrem in werking als u de machine
stopt of onbeheerd achterlaat. Controleer de rem vóór
elk gebruik. Als de parkeerrem slipt of onvoldoende
remvermogen heeft, moet die worden afgesteld.
Rem controleren
1.
Tractor op vlakke ondergrond parkeren, aftakas
uitschakelen, hendel voor Hoog/Laag in stand
"N" zetten, parkeerrem in werking stellen en de
m–3409
contactsleutel in de stand "STOP" draaien om de
motor te stoppen. Verwijder de sleutel uit het
contactslot.
2.
De achterwielen moeten blokkeren en over de
grond slippen als u de tractor naar voren duwt.
Afstelling is nodig als de wielen draaien en niet
blokkeren; zie Rem afstellen.
Rem afstellen
De remafstelling bevindt zich aan de achterzijde van
de tractor (fig. 36). Als de parkeerrem slipt of
onvoldoende remvermogen heeft, moet die worden
afgesteld.
1.
Controleer de rem alvorens die af te stellen, zie
Rem controleren.
2.
Schakel de transmissie in neutraal.
3.
Trap het rempedaal in. Het pedaal moet
ca. 51 mm speling hebben (fig. 35) voordat de
rem in werking treedt.
1
m–3319