Voordat u de messenkooien controleert,
moet u eerst de snelkoppelingen van de
voeding naar het maaidek loskoppelen, zie
Snelkoppelingen van de maaidekken (bladz. 23).
Sluit deze weer aan nadat u klaar bent met de
werkzaamheden.
VOORZICHTIG
Als u de voeding naar de maaidekken niet
onderbreekt, bestaat de kans dat iemand de
maaidekken per ongeluk start. Hierdoor kan
ernstig letsel aan handen en voeten ontstaan.
Koppel altijd de snelkoppelingen voor de voeding
naar de maaidekken los voordat u werkzaamheden
aan de maaidekken gaat uitvoeren.
Inrijperiode
Voor olieverversingsbeurten en aanbevolen
onderhoudsprocedures tijdens de inrijperiode, zie
de Gebruikershandleiding van de motor, die u hebt
gekregen bij de machine.
Voor de inrijperiode is 8 uur maaien genoeg.
Aangezien de eerste bedrijfsuren van cruciaal belang
zijn voor de betrouwbaarheid van de machine in
de toekomst, moet u de werking en de prestaties
van de machine scherp in het oog houden zodat
kleine gebreken die later grote problemen kunnen
veroorzaken, worden opgemerkt en verholpen.
Controleer de machine tijdens de inrijperiode veelvuldig
op olielekken, losse bevestigingen of andere gebreken.
Om ervoor te zorgen dat het remsysteem optimaal
functioneert, moet u de remmen gebruiksklaar maken
(inrijden) voordat u de machine gaat gebruiken. Om de
remmen gebruiksklaar te maken, moet u de machine
op maaisnelheid laten rijden en stevig remmen totdat
de remmen heet zijn., zoals blijkt uit hun geur. Na de
inrijprocedure zullen de remmen misschien moeten
worden afgesteld; zie Remmen afstellen.
De machine starten en
stoppen
Opmerking: Controleer de gebieden onder de
maaidekken om er zeker van te zijn dat deze schoon
zijn.
Starten
Belangrijk: Gebruik geen ether of andere soorten
startvloeistof.
1. Zorg ervoor dat de parkeerrem in werking is
gesteld, de maai-/hefhendel is uitgeschakeld en de
schakelhendel zich in de neutraalstand bevindt.
2. Haal uw voet van het tractiepedaal en let erop dat
het pedaal in de neutraalstand staat.
3. Zet de gashendel in de langzame stand.
4. Steek het sleuteltje in het contactslot en draai het
sleuteltje naar de stand Aan. Houd het sleuteltje
in de stand Aan totdat het indicatielampje van de
gloeibougies uitgaat (ongeveer na 6 seconden).
5. Draai het contactsleuteltje onmiddellijk naar de
stand Start. Laat het sleuteltje los als de motor start
en laat dit weer terugkeren naar de stand Aan. Zet
de gashendel op Langzaam.
Belangrijk: Om te voorkomen dat de
startmotor oververhit raakt, mag u de
startmotor niet langer dan 10 seconden in
werking stellen. Als u de motor 10 seconden
achtereen hebt gestart, moet u 60 seconden
wachten voordat u een nieuwe startpoging doet.
6. Laat de motor enkele minuten opwarmen voordat u
begint met werken.
Belangrijk: Als de motor voor de eerste keer
wordt gestart of een revisiebeurt heeft gehad,
moet u de machine een of twee minuten in de
vooruit- en de achteruit-stand laten werken.
Draai het stuurwiel naar links en naar rechts
om de stuurreactie te controleren. Schakel
vervolgens de motor uit (zie Stoppen in het
hoofdstuk De motor starten en stoppen)
en wacht tot alle bewegende onderdelen
tot stilstand zijn gekomen. Controleer op
olielekken, loszittende onderdelen en andere
zichtbare gebreken.
Stoppen
1. Zet de gashendel op Langzaam, schakel de
maai-/hefhendel uit en zet de schakelhendel in de
neutraalstand.
2. Draai het contactsleuteltje naar de stand Uit om
de motor uit te schakelen. Verwijder het sleuteltje
uit het contact om te voorkomen dat de motor per
ongeluk start.
3. Sluit de brandstofafsluitkleppen voordat u de
machine opslaat.
30