5-2. Lascircuit
.
.Wanneer u de lus van het lascircuit zo klein mogelijk houdt, kan dit voorkomen dat een extreme spanningsval zorgt voor slechte laskarakte-
ristieken.
Standaard laskabelcircuit
ECL
7
Grote lasopstelling
ECL
6
2
7
1
3
2
6
Beweging van
het pistool
WL
Stroomrichting
1
3
2
5
WL
Stroomrichting
4
5
WCL
4
WCL
1
Lasstroombron
2
Elektrodekabel
3
Stuurstroomkabel van
draadaanvoersysteem
4
Werkstukkabel
5
Spanningsdetectiekabel
6
Draadtoevoer
7
Lasobject
Bij pulserende lastoepassingen waarbij
een inverterstroombron wordt gebruikt,
kan
de
kabelweerstand
resulteren
in
onbevredigende
prestaties.
In de meeste gevallen zal de totale las-
kabellengte van 15 m of korter bevre-
digende
prestaties
leveren
een standaard laskabelaansluiting.
De totale lengte van een laskabel circuit
wordt als volgt bepaald:
Lascircuit = Lengte elektrodekabel
(ECL) + lengte werkstukkabel (WCL) +
lengte werkstuk (WL)
Zie hoofdstuk 5-1 voor het laskabel-
formaat.
Afwisselingen van het lasproces en
in lascircuitweerstand kunnen van ne-
gatieve
invloed
zijn
de lasboogspanning. Spanningsdetectie
kan de lasprestaties verbeteren door
een nauwkeurige terugkoppeling naar
de lasstroombron.
Het is belangrijk om een spannings− de-
tectiekabel
zo
dicht
mogelijk
bij de las aan te sluiten, maar niet
in de retourstroomkring.
Ref. 804 457-A
OM-220 389 Pagina 19
met
op