Bediening
OPERATIONELE KENMERKEN
Maak uzelf vertrouwd met de machine—Alvorens
gras te gaan maaien dient u de machine op open terrein
uit te proberen. Tot de eerste handelingen behoren
starten en stilzetten van de motor, vooruit en achteruit
rijden, het neerlaten en omhoog brengen van de snij-
units, en het koppelen en ontkoppelen van de kooien.
Wanneer u zich hierin voldoende geoefend heeft kunt u
uw programma uitbreiden door hellingen met verschil-
lende snelheden op en af te rijden.
De remmen kunnen worden gebruikt als hulp bij het
maken van bochten. Betracht hierbij evenwel de nodi-
ge voorzichtigheid, vooral op zacht of nat gras omdat
beschadiging van de grond dan het gevolg kan zijn. De
remmen kunnen ook individueel worden gebruikt voor
het onderhouden van de rijsnelheid. In een hellende
omgeving, bijvoorbeeld, kan het gebeuren dat het
opwaartse wiel slipt en trekkracht verliest. In zo'n situ-
atie drukt u de opwaartse rempedaal geleidelijk en
onderbroken in tot het opwaartse wiel niet meer slipt
en de greep van het neerwaartse wiel toeneemt.
Waarschuwing: gebruik altijd de veiligheidsgordel
en de omkiepbeveiliging als u de machine bestuurt.
Waarschuwingssysteem—Wanneer een
waarschuwingslampje tijdens de bediening gaat bran-
den stop de machine dan ogenblikkelijk en los het
probleem op alvorens het werk voort te zetten. Indien
de machine in bedrijf blijft terwijl sprake is van een
storing kan ernstige beschadiging het gevolg zijn.
Maaien—Start de motor en zet de handgascontrole op
FAST zodat het maximum toerental wordt bereikt. Zet
de ENABLE/DISABLE schakelaar op ENABLE en
30
gebruik de Omhoog/omlaag/maaien controlehendel om
de snij-units te bedienen (de timing gebiedt dat de
voorste units eerder dan de achterste worden neergelat-
en). Om vooruit te rijden en gras te snijden drukt u de
tractiepedaal voorwaarts in. U dient een zodanige snel-
heid te onderhouden dat de kooiverklikker niet gaat
branden. Snelheidsvermeerdering of -vermindering
moet geleidelijk gebeuren om u te verzekeren van een
juiste snijding.
Transport—Zet de ENABLE/DISABLE schakelaar
op DISABLE en breng de snij-units omhoog in de
transportstand. Wanneer er zich hindernissen op het
terrein bevinden dient u voorzichtig te manoeuvreren
om de machine of de snij-units niet per ongeluk te
beschadigen. Extra oplettendheid is geboden wanneer
u met de machine op hellingen werkt. Hierbij geldt:
langzaam rijden en het maken van scherpe bochten
vermijden teneinde omslaan te voorkomen. De snij-
units moeten tijdens het heuvelafwaarts rijden worden
neergelaten ten behoeve van grotere stuurcontrole.
Selectie van de maaiprestatie (kooisnelheid)—De
automatische snijcontrole die is opgenomen in het pro-
gramma van de machine controller dient te weten op
welke maaihoogte de machine werkt en of sprake is
van units met 5 of 8 messen. Zie sectie Selectie van de
maaiprestatie (kooisnelheid).
Wanneer de machine zodanig wordt bediend dat de
kooisnelheid wordt beheerst voor het bereiken van de
gewenste snijding wordt de kooiverklikker niet ver-
licht. Indien het laatste wel het geval is, is de tracties-
nelheid te laag of te hoog om de machine in staat te
stellen de gewenste snijding te verwezenlijken.