17.2 Ingangssignaal
Het ingangssignaal geeft de positie van de aandrijfstang aan. Een stroom of een spannings-
signaal kan op de ingang worden toegevoegd, dat via de configuratiecode c01 wordt inge-
steld. De waarden voor het begin- en eindbereik van het ingangssignaal zijn in het alge-
meen 2 tot 10 V of 4 tot 20 mA. Het ingangssignaalbereik kan worden aangepast, zodat
bijvoorbeeld door parallelle aansluiting van twee of meer aandrijvingen een installatiekarak-
teristiek gerealiseerd kan worden (split-range bedrijf).
Aanwijzing:
Het ingangssignaal moet ≥ 0,5 V of ≥ 1 mA zijn.
Voorbeeld: Teneinde een groot regelbereik te kunnen regelen worden twee regelkleppen pa-
rallel geplaatst. Bij een ingangssignaal 0 tot 5 V wordt eerst de eerste regelklep geopend, en
bij verder toenemend ingangssignaal (5 tot 10 V) opent ook de tweede regelklep, waarbij de
eerste klep open blijft. Het sluiten van de beide kleppen geschiedt in omgekeerde volgorde.
Aanwijzing:
Het begin en het einde van het bereik moeten een minimumafstand van 2,5 V respec-
tievelijk 5 mA hebben, afhankelijk van het geselecteerde ingangssignaal.
Code
Beschrijving
c01
Bron
(Afhankelijk van de geselecteerde
toepassing)
c02
Begin van het bereik
c03
Einde van het bereik
Detecteren ingangssignaal storing
Een geconfigureerde ingangssignaal storing wordt gedetecteerd wanneer de functie actief is
en door het knipperen van de foutindicator E01 getoond, zodra het ingangssignaal onder
de startwaarde daalt met 0,3 V of 0,6 mA. Als de functie ingangssignaaluitval actief is
(c31 = YES) wordt vervolgens het gedrag van de aandrijving in geval van een ingangssig-
naalfout gedefinieerd door de code c32:
EB 8331-4 NL
WE
Instelbereik
mA
mA (stroomsignaal)
V (spanningssignaal)
C (Pt-1000)
VIA (Via interface)
2,0 V of
0,0 tot 7,5 V of
4,0 mA
0,0 tot 15,0 mA
10,0 V of
2.5 tot 10,0 V of
20,0 mA
5,0 tot 20,0 mA
Configuratieniveau
41