39. Stel iedere bedieningskabel altijd zo af dat de bruikbare slag van de kabel gecentreerd is binnen de beschikbare
slag van de kabel.
40. Laat een band altijd leeg lopen voordat u de band en het wiel verwijdert voor onderhoud of demontage.
41. Gebruik geen wielen of wielonderdelen die gebarsten, verbogen, gebutst of gecorrodeerd zijn. Zorg dat het
type en formaat van alle wielonderdelen hetzelfde zijn en dat de wielmaat en bandenmaat overeenkomen.
Inspecteer alle onderdelen voordat ze worden gebruikt.
42. Probeer geen band te monteren met behulp van een explosieve substantie.
43. Niet met een hamer slaan, wrikken of lassen op of in de buurt van een opgepompte of gedeeltelijk opgepompte
band- en wielcombinatie.
44. Wielonderdelen mogen om geen enkele reden worden bewerkt, gelast, verhit of gesoldeerd.
45. Gebruik bij het oppompen van een band altijd een veiligheidskooi en een luchtklem met een ventiel op afstand
en een drukmeter. Zorg dat de band en het wiel op de juiste manier zijn gemonteerd voordat de band wordt
opgepompt. Kijk of de hielen, de zijkanten of de borgringen goed vastzitten voordat u het wiel uit de kooi haalt.
46. Voeg geen lucht toe aan een band die met minder dan 80% spanning in gebruik is geweest zonder eerst de band
volledig leeg te laten lopen, te verwijderen, te demonteren en te inspecteren op beschadiging.
47. Het beschermdak is het belangrijkste onderdeel dat voorkomt dat er vallende objecten op de bestuurder
terechtkomen en de veiligheid van de bestuurder beschermt. Zit de constructie los, verwijder hem dan en
monteer hem opnieuw.
Pagina 11/80
W11 - W12S -W12F - W13F - T13F | Handleiding
April 2021