VACON · 108
7.2
DE FREQUENTIEREGELAAR IN BEDRIJF STELLEN
Lees de veiligheidsinstructies in de hoofdstukken 2 Veiligheid en 7.1 Veiligheid bij de
inbedrijfstelling en houd ze aan.
Na de installatie:
•
Controleer of de motor goed is geïnstalleerd.
•
Controleer of de motoraansluitingen niet zijn aangesloten op de netvoeding.
•
Controleer of de AC-frequentieregelaar en de motor geaard zijn.
•
Zorg dat u de juiste netvoedingskabel, remkabel en motorkabel selecteert (zie hoofdstuk
5.3 Dimensionering en keuze van kabels).
•
Zorg dat de besturingskabels zo ver mogelijk verwijderd blijven van de voedingskabels.
Zie hoofdstuk 5.6 Kabelinstallatie.
•
Zorg dat de afschermingen van afgeschermde kabels zijn verbonden met een aardklem
die is aangeduid met
•
Controleer de aandraaimomenten van alle aansluitingen.
•
Zorg dat er geen condensatoren ter verbetering van de arbeidsfactor op de motorkabel
zijn aangesloten.
•
Zorg dat de kabels geen elektrische componenten van de aandrijving raken.
•
Zorg dat de gemeenschappelijke ingangen van de digitale ingangsgroepen zijn
aangesloten op +24 V of op de aarde van de besturingsklem of de externe voeding.
•
Controleer de kwaliteit en kwantiteit van de koellucht. Zie hoofdstuk 4.6 Koeling en Tabel
14 Benodigde koellucht.
•
Controleer of er geen condensatie optreedt op de binnenoppervlakken van de AC-
frequentieregelaar.
•
Controleer of er geen ongewenste objecten in de installatieruimte aanwezig zijn.
•
Voordat u de frequentieregelaar met de netvoeding verbindt, moet u de installatie en de
toestand van de zekeringen en andere beveiligingsvoorzieningen controleren.
7.3
WERKING VAN DE MOTOR
7.3.1
CONTROLES VOOR HET STARTEN VAN DE MOTOR
Voordat u de motor start, moet u de volgende controles uitvoeren.
•
Controleer of alle START- en STOP-schakelaars die zijn aangesloten op de
besturingsklemmen in de STOP-stand staan.
•
Overtuig u ervan dat u de motor veilig kunt starten.
•
Activeer de opstartwizard. Zie de applicatiehandleiding die hoort bij uw AC-
frequentieregelaar.
•
Stel de maximale frequentiereferentie (d.w.z. het maximumtoerental van de motor)
zodanig in dat deze passend is voor de motor en het apparaat dat door de motor wordt
aangedreven.
7.4
DE KABEL- EN MOTORISOLATIE DOORMETEN
Voer deze controles indien noodzakelijk uit.
7
.
INBEDRIJFSTELLING EN AANVULLENDE INSTRUCTIES
TEL. +358 (0)201 2121 · FAX +358 (0)201 212 205