•
Breng het roer in de stand waarbij de boot recht vaart, schakel
vervolgens de optie Roer nulstellen in om de nulparameter van
de roerstand op te slaan.
Ú Notitie:
Controleer op boten met twee motoren of het
motortoerental op beide motoren gelijk is, zodat ook de
voortstuwing van beide schroeven gelijk is. Anders is de
nulstand van het roer mogelijk niet juist ingesteld.
De stuurautomaat afstellen
Ú Notitie:
De stuurautomaat moet afzonderlijk worden afgesteld
voor hoge en lage snelheidsprofielen.
Zowel automatisch als handmatig afstellen moet in rustig water
worden uitgevoerd.
Als u het juiste type vaartuig, de lengte van het vaartuig en de
kruissnelheid hebt ingevoerd, hoeft u waarschijnlijk niet verder
handmatig of automatisch af te stellen.
Controleer als volgt of de besturing goed werkt:
1.
Zet het vaartuig vast op een vaarrichting en selecteer
vervolgens de modus AUTO
2.
Let erop dat de koers wordt aangehouden, en let op de
roeropdrachten
- De stuurautomaat moet het vaartuig binnen een gemiddelde
van + /-1 graad op de ingestelde koers houden,
vooropgesteld dat de zee rustig is en er weinig wind is
3.
Voer enkele kleine en grotere koerswijzigingen naar bakboord
en stuurboord uit en kijk hoe het vaartuig zich instelt op de
nieuwe koers
- De doorschot van het vaartuig moet minimaal zijn. Zie "Roer-
gain" op pagina 32 en "Tegenroer" op pagina 33.
Als de stuurautomaat het vaartuig niet goed op koers houdt of het
wenden niet goed uitvoert, kunt u de functie Autotune proberen of
de stuurautomaat handmatig afstellen.
Ú Notitie:
Autotune wordt afgeraden als het schip langer is dan
ongeveer 30 m of een zeer hoge kruissnelheid heeft. In dat
geval wordt handmatig afstellen aangeraden.
Setup
stuurautomaatcomputer| A2004 Gebruikershandleiding
55