Vertraging
De parameter "Vertraging" wordt gebruikt om de
tijdsduur te definiëren tot een foutmelding wordt
gegenereerd: "kort", "gemiddeld" of "lang". De ver-
traging hangt af van de ingestelde doseercapaciteit
en kan daarom niet worden gemeten in slagen of tijd.
Luchtbellen
De "FlowControl" functie stelt de aanwezigheid vast
van luchtbellen > 60 % van het slagvolume.
Na omschakeling naar "Luchtbellen" waarschuwing-
status past de pomp de slagfrequentie aan tot onge-
veer 30-40 % van de max. slagfrequentie, en wordt
een speciale motoraandrijvingstrategie gestart.
Door de aanpassing van de slagfrequentie kunnen
de luchtbellen van het zuig- naar het persventiel stij-
gen. Door de speciale motoraandrijvingstrategie
worden de luchtbellen van de doseerkop naar de
persleiding verplaatst.
Als de luchtbellen niet zijn verwijderd na een maxi-
mum van 60 slagen, dan keert de pomp terug naar
de normale motoraandrijvingstrategie.
6.8 Drukbewaking
Geldt voor DDA-FC/FCM besturingsuitvoering.
Een druksensor bewaakt de druk in de doseerkop.
Als de druk tijdens de persfase lager wordt dan
2 bar, dan wordt een waarschuwing gegenereerd
(pomp blijft draaien). Als in het "Instellingen > Druk-
bewaking" menu de functie "Min. druk alarm" is
geactiveerd, dan wordt een alarm gegenereerd en
wordt de pomp uitgeschakeld.
Als de druk hoger wordt dan de "Max. druk" die is
ingesteld in het "Instellingen > Drukbewaking" menu,
dan wordt de pomp uitgeschakeld, gaat naar de
stand-by toestand, en wordt een alarmmelding weer-
gegeven.
De pomp schakelt automatisch weer in als
de tegendruk daalt tot onder de ingestelde
Voorzichtig
"Max. druk"!
6.8.1 Instelbereiken voor de druk
Vaste min.
Type
druk [bar]
DDA 7.5-16
< 2
DDA 12-10
< 2
DDA 17-7
< 2
DDA 30-4
< 2
Waarschuwing
Installeer een overdrukveiligheid in de
persleiding als bescherming tegen ontoe-
laatbaar hoge drukken!
De druk die gemeten wordt in de doseer-
kop is enigszins hoger dan de daadwerke-
lijke systeemdruk.
Voorzichtig
Daarom moet de "Max. druk" minimaal 0,5
bar hoger worden ingesteld dan de
syteemdruk.
6.8.2 Kalibratie van de druksensor
De druksensor wordt in de fabriek gekalibreerd. In de
regel hoeft deze niet opnieuw te worden gekali-
breerd. Als vanwege specifieke omstandigheden
(bijv. vervanging van druksensor, extreme luchtdruk-
waarden ter plekke van de pomp) een kalibratie
nodig is, dan kan de sensor als volgt gekalibreerd
worden:
1. Stel de pomp in op "Stop" bedrijfstoestand.
2. Maak het systeem drukloos en spoel.
3. Demonteer de zuigleiding en het zuigventiel.
4. Ga als volgt te werk om te kalibreren:
Sluit de druksensor aan of selecteer het "Instellin-
Instelbare max.
druk [bar]
3-17
3-11
3-8
3-5
Als een kalibratie niet succesvol kan geschieden,
controleer dan stekkeraansluitingen, kabel en sen-
sor, en vervang zo nodig defecte onderdelen.
Waarschuwing
Kalibreren met geïnstalleerd zuigventiel
geeft onjuiste kalibratieresultaten en kan
leiden tot persoonlijk letsel en materiële
schade!
Voer alleen een kalibratie uit als dit tech-
nisch nodig is!
gen > FlowControl actief" menu
Commando:
"FlowContr activeren?"
FlowControl niet geacti-
veerd
Commando:
"Sensor kalibreren?"
FlowControl actief, Sen-
sor niet gekalibreerd.
Commando:
"Zuigventiel verwijderd?"
Sensor niet gekali-
breerd.
Kalibratiefout
OK
Melding:
"Kalibr. sensor OK!"
"Actuele druk: X bar"
Sensor niet gekalibreerd.
Melding:
"Fout kalibr. sensor!"
"Herhalen?"
29