WAARSCHUWINGEN (vervolg)
• Dien geen schok toe terwijl de defibrillatie-elektroden elkaar raken. Dien geen schok toe terwijl het geloppervlak
blootligt.
• Zorg dat de defibrillatie-elektroden elkaar niet raken, en geen andere ECG-elektroden, geleidedraden, verband,
transdermale patches enz. raken. Dergelijk contact kan tijdens de defibrillatie elektrische vonkontlading en
brandwonden op de huid van de patiënt veroorzaken en kan de defibrillatie-energie van het hart wegleiden.
• De defibrillatie-elektroden zijn uitsluitend bedoeld voor eenmalig gebruik en moeten na gebruik worden weggeworpen.
Hergebruik kan leiden tot mogelijke kruisbesmetting, slecht functioneren van het apparaat, onvoldoende therapieafgifte
en/of letsel bij de patiënt of gebruiker.
• Vermijd contact tussen lichaamsdelen van de patiënt en geleidende vloeistoffen zoals water, gel, bloed of fysiologische
zoutoplossing, en metalen voorwerpen, die ongewenste paden voor de defibrillatiestroom kunnen verschaffen.
• Koppel vóór de defibrillatie alle niet-defibrillatorbestendige apparatuur los van de patiënt om gevaar voor elektrische
schokken en mogelijke beschadiging van die apparatuur te voorkomen.
• Agressieve of langdurige reanimatie bij een patiënt op wie defibrillatie-elektroden zijn bevestigd, kan beschadiging
van de elektroden veroorzaken. Vervang de defibrillatie-elektroden als ze tijdens gebruik beschadigd worden.
• Mogelijke radiofrequentiestoring (RF-storing) van RF-apparaten zoals mobiele telefoons en zendontvangapparaten
kan onjuiste werking van de AED veroorzaken. Gewoonlijk zal het gebruik van een mobiele telefoon bij de AED geen
probleem veroorzaken; een afstand van 2 meter tussen RF-apparaten en de AED van de DDU-2000-reeks wordt
echter aanbevolen.
• Reanimatie tijdens analyse kan onjuiste of vertraagde diagnose door het patiënt-analysesysteem veroorzaken.
• Aanraken of vervoeren van de patiënt tijdens ECG-analyse kan onjuiste of vertraagde diagnose veroorzaken, vooral
als ritmen met zeer lage amplitude of lage frequentie aanwezig zijn. Als de patiënt vervoerd wordt, moet het voertuig
gestopt worden voor er een begin gemaakt wordt met de ECG-analyse.
• Bij patiënten met pacemakers kan de AED van de DDU-2000-reeks minder gevoelig zijn en niet alle schokbare ritmen
detecteren. Als u weet dat de patiënt een geïmplanteerde pacemaker heeft, plaats dan geen elektroden recht boven
een geïmplanteerd apparaat.
• Tijdens de defibrillatie kunnen luchtblaasjes tussen de huid en de defibrillatie-elektroden brandwonden op de huid
van de patiënt veroorzaken. Om luchtblaasjes te helpen voorkomen, dient u ervoor te zorgen dat de zelfklevende
defibrillatie-elektroden volledig op de huid gehecht zijn. Gebruik geen uitgedroogde of vervallen defibrillatie-
elektroden.
• Door de gebruiker gestarte en automatische zelftests zijn bedoeld om te beoordelen of de AED van de DDU-2000-
reeks gebruiksklaar is. Geen enkele mate van testen kan echter prestaties verzekeren of misbruik, beschadiging of
een defect dat na voltooiing van de meest recente test is opgetreden, detecteren.
• Als beschadigde apparatuur of accessoires worden gebruikt, kan het toestel onjuist werken en/of kan de patiënt of
gebruiker letsel oplopen.
• De laadfunctie van de handmatige modus van de DDU-2400 kan gevaarlijke energie afgeven wanneer deze oneigenlijk
gebruikt wordt. De handmatige modus is uitsluitend bedoeld voor gebruik door bevoegde gebruikers die specifiek
opgeleid zijn in de herkenning van hartritmes en in manuele defibrillatiebehandeling.
• Mogelijke verkeerde interpretatie van ECG-gegevens. De frequentierespons van de LCD-display is bedoeld voor
eenvoudige ECG-ritmeherkenning. Er is onvoldoende resolutie voor de identificatie van pacemakerpulsen of
nauwkeurige metingen zoals de QRS-duur of ST-segmentinterpretatie. Voor dergelijke doeleinden moet een ECG-
monitor met een geschikte frequentierespons gebruikt worden.
• Volg de gesproken aanwijzingen wanneer het LCD-scherm leeg of onleesbaar wordt.
12
DAC-E2510NL-BA