Sneeuwkettingen
Rijd niet sneller dan 50 km/h.
Maak op sneeuwvrije straten geen gebruik van sneeuwket-
tingen.
Sneeuwkettingen kunnen uitsluitend worden gemonteerd
op banden die even groot zijn als de oorspronkelijk op uw
voertuig gemonteerde banden.
Sneeuwkettingen mogen uitsluitend worden gemonteerd op
de voorste aandrijfwielen; de montage op de achterwielen
is streng verboden.
Wieldoppen moeten vóór de montage van sneeuwkettingen
worden verwijderd.
4.3 Bandenspanning
Voor de controle van de bandenspanning geldt
• Om de vier weken, op zijn laatst om de drie maanden en voor-
afgaand aan ieder gebruik de bandenspanning controleren en
corrigeren.
• De bandenspanning moet in koude toestand worden gecon-
troleerd.
• Bij het controleren of bijvullen van warme banden moet de
druk 0,3 bar hoger zijn dan bij koude banden.
• Indien het rijden met geringe bandenspanning niet te vermij-
den is (van de camping naar het dichtstbijzijnde tankstation)
mag de maximum-snelheid ten hoogste 20 km/h bedragen.
4. Wielen en banden 27