6.4
Vullen van het systeem
6.4.1
Vullen van de installatie
7
Inbedrijfstelling
7.1
Checklist vóór inbedrijfstelling
7681853 - v.05 - 17102023
Opgelet
Het verwarmingscircuit moet voldoende waterdoorstroming
hebben om de warmtepomp te laten werken. Onvoldoende of
geen warmwaterdoorstroming kan leiden tot hogedrukstoringen
in de verwarmingsmodus en lagedrukstoringen in de
ontdooimodus. Als dit gebeurt, wordt het systeem uitgeschakeld
door de hogedrukbegrenzer of de lagedrukbegrenzer. Onjuiste
instellingen op de controller kunnen een soortgelijk effect
hebben.
Zorg er bij het vullen van het hydraulische systeem voor dat de
watertemperatuur in het systeem hoger is dan 10°C en de
omgevingstemperatuur hoger is dan 0°C. Het toestel start niet
als het water in het systeem lager is dan 10 °C om zichzelf te
beschermen.
Belangrijk
Storingen in de warmtepomp worden meestal veroorzaakt door de
hydraulische bedrijfsomstandigheden en het gebrek aan
waterdoorstroming door de condensor. Als een storing wordt
weergegeven, gebeurt dit vaak om de warmtepomp te
beschermen. Het is over het algemeen geen teken van een
defecte warmtepomp.
1. Installeer een doorstromingsschakelaar om er zeker van te zijn dat er
voldoende doorstroming is voordat u de warmtepomp start.
2. Plaats een koppelstuk voor het vullen en spoelen in het
verwarmingscircuit.
3. Vul de buffer, indien van toepassing.
4. Vul het verwarmingscircuit.
5. Geef de verzamelde lucht bij het vullen van het verwarmingscircuit wat
tijd om te ontsnappen uit het systeem.
6. Sluit de vul- en afvoerkraan.
7. Als de warmtepompen op een hogere locatie dan die van het
verwarmingssysteem worden geïnstalleerd, installeert u goede
luchtontluchtingsapparaten, bij voorkeur in de retourleiding naar de
warmtepomp. Dit voorkomt een gebrek aan doorstroming als gevolg
van lucht in de installatie.
Controleer of alle volgende stappen zijn uitgevoerd voordat u het apparaat
in bedrijf stelt:
Het verwarmingscircuit is gespoeld, gevuld en ontlucht.
Een vrije doorstroming van het water in het systeem is gegarandeerd.
De condensafvoer is geïnstalleerd.
De compressor is aangesloten op een rechts draaiveld.
De ventilatoren draaien in de juiste richting (duwen lucht in het
apparaat).
De ruimte bij de luchtinlaat en -uitlaat is vrij.
De instellingen van de doorstromingsschakelaars zijn goed aangepast
aan het apparaat.
Alle elektrische aansluitkabels zijn aangesloten en beschermd.
Alle schroeven zijn vastgedraaid.
Het verwarmingssysteem is beschermd tegen bevriezing.
De hoofdschakelaar is ingesteld op ON (Aan).
De aardingsgeleiderweerstand en de isolatieweerstand moeten worden
getest op naleving van de plaatselijk regels en voorschriften. De tests
7 Inbedrijfstelling
33