4 Beschrijving van het product
4.2
Werkingsprincipe
4.2.1
Werkingsprincipe voor de verwarming
4.2.2
Actieve koeling
4.2.3
Hydraulisch schema
20
Nummer: de capaciteit van de E-HP AW in kW.
Cool: geeft aan dat het apparaat is uitgerust met een optie voor actieve
koeling.
Plus/Ace: geeft de gebruiksgrenzen van het apparaat aan. De Ace kan
worden gebruikt bij lagere buitentemperaturen en een hogere
aanvoertemperatuur leveren.
De warmtepomp E-HP AW onttrekt energie aan de buitenlucht en gebruikt
deze om een waterstroom op te warmen. De verwarmde waterstroom
wordt dan gebruikt in een verwarmingssysteem en voor de sanitair warm
watertoevoer.
De energie van de buitenlucht wordt geleid naar een koudemiddel dat
opwarmt en verdampt. De compressor verhoogt de druk en dus de
temperatuur nog meer. In de platenwarmtewisselaar (condensor)
condenseert het koudemiddel en geeft het zijn warmte af aan het
warmwatercircuit en/of de buffertank. Het koudemiddel koelt af en
condenseert. Het wordt dan weer naar de verdamper geleid via een
expansieventiel dat de druk van de vloeistof verlaagt.
De apparaten met een grotere capaciteit (> 48 kW) werken in
meerfasenbedrijf. Extra compressoren worden gebruikt bij een verhoogde
warmtevraag. Bij normaal gebruik werken de compressoren afwisselend.
De hoofdcompressor wisselt elke keer dat het toestel start. De ventilatoren
passen continu hun toerental aan de vraag voor verwarming/koeling aan.
Als de buitentemperatuur laag is of de luchtvochtigheid hoog, kan er een
ophoping van ijs op de verdamper ontstaan. Als de hoeveelheid ijs te
groot wordt, start de warmtepomp automatisch een ontdooicyclus. Tijdens
deze cyclus werkt de centrale verwarmingspomp op het
maximumtoerental.
Bij extreem lage buitentemperaturen kan de unit af en toe kort
uitschakelen om zichzelf te beschermen.
De E-HP AW 'Cool' -versies zijn uitgerust met een module voor actieve
koeling. Deze koelingsfunctie is gebaseerd op de omgekeerde werking
van de warmtepomp. De warmtepomp is uitgerust met een 4-wegklep om
de werking om te keren. Als de warmtepomp wordt gebruikt om te koelen,
moet het distributiesysteem in het gebouw geschikt zijn voor dit type
werking. De lage aanvoertemperatuur in de koelingsmodus kan
condensatie van de installatie veroorzaken en daarom moet het
leidingwerk goed zijn geïsoleerd.
Als een lage aanvoertemperatuur tijdens de koelingsmodus is vereist
(<15°C), moet een externe 4-wegklep in de installatie worden geplaatst
om ervoor te zorgen dat de warmtewisselaar in tegenstroom blijft werken.
De installateur is verantwoordelijk voor het ontwerp van de Hydraulische
installatie.
Wij adviseren om de warmtepompen aan te sluiten op een buffer met
een capaciteit van 15 L/kW.
Installeer voldoende ontluchtingsmogelijkheden in de retourleiding naar
de installatie om schade als gevolg van lucht in het systeem te
voorkomen.
Elke warmtepomp moet worden beveiligd met een
doorstromingsbescherming. Dit dient ertoe om de installatie te
beschermen als de doorstroming beperkt is en onder de vereiste
minimumdoorstroming terechtkomt.
7681853 - v.05 - 17102023