5
Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
5.1
Aantekeningen over de veiligheid bij de eerste inbedrijfstelling
De eerste inbedrijfstelling van de brander moet
uitgevoerd worden door bevoegd personeel
volgens de uitleg in deze handleiding en conform
de van kracht zijnde normen en wetsbepalingen.
LET OP
Controleer of de mechanismen voor regeling,
bediening en veiligheid correct functioneren.
LET OP
5.2
Regelingen vóór de ontsteking (stookolie)
We raden aan om de brander eerst af te stellen
voor werking met stookolie en vervolgens voor
werking met gas.
LET OP
Voer de brandstofomschakeling uit als de brander
uitstaat.
Om een optimale afstelling van de brander te verkrijgen, is het
raadzaam de verbrandingsgassen aan de uitgang van de ketel te
analyseren. Kijk volgende punten na:
5.2.1
Verstuivers 1e en 2e vlamgang
Zie de informatie vermeld op pag. 19.
5.2.2
Branderkop
De regeling van de kop, reeds uitgevoerd op pag. 20, behoeft
geen wijzigingen als het debiet van de brander in de 2de
vlamgang niet veranderd wordt.
5.3
Inschakeling brander (stookolie)
Ontsteek de brander door de afstandsbedieningen te sluiten en
met de schakelaar 1)(Afb. 33) in positie "AAN" en met de
keuzeschakelaar van de brandstof in positie "OIL" (Afb. 34).
Wanneer er stookolie lekt uit schroef 3) (Afb. 23 op pag. 23) is de
pomp aangezogen. De brander stoppen: schakelaar 1)(Afb. 33)
in positie "UIT" en draai de schroef 3) vast.
De duur van deze handeling hangt af van de diameter en de
lengte van de aanzuigleiding. Als de pomp bij een eerste start
niet aangezogen wordt en de veiligheidsstop van de brander in
werking treedt, ontgrendel de brander en herhaal de startfase.
Verlicht de vlamsensor UV niet om vergrendeling van de brander
te voorkomen.
Bij de eerste ontsteking, bij de overgang van 1° naar 2°
vlamgang, daalt de druk van de brandstof tijdelijk terwijl de leiding
van de 2° verstuiver met brandstof wordt gevuld. Deze drukdaling
kan de brander soms stil doen vallen, wat soms gepaard gaat
met onregelmatige stoten.
Inbedrijfstelling, ijking en werking van de brander
Voor de opening van de brander wordt
verwezen naar de paragraaf "Veiligheidstest -
met gesloten gastoevoer" op pag. 36.
LET OP
5.2.3
Pom pdruk
12 bar: is de druk die in de fabriek is geregeld en over het
algemeen is dit goed. Het kan nodig zijn om de druk naar:
10 bar te brengen om de druk en debiet van de brandstof te
verminderen.
Dit
omgevingstemperatuur boven de 0 °C blijft;
14 bar te brengen om het debiet van de brandstof te verhogen of
om een veilige ontsteking te hebben, zelfs bij temperaturen onder
de 0 °C.
Draai, om de pompdruk te veranderen, aan de schroef 5)(Afb. 23
op pag. 23).
(Zie de informatie op pag. 23).
5.2.4
Luchtklep ventilator 1ste vlamgang
Houd de brander in werking in de 1ste vlamgang door de
schakelaar 2)(Afb. 33) in positie 1ste vlamgang te zetten. De
regeling van de luchtklep van de ventilator wordt verkregen door
de oranje hendel van de servomotor te gebruiken ("Regeling
servomotor" op pag. 32).
5.2.5
Luchtklep ventilator 2de vlamgang
Zet de schakelaar 2)(Afb. 33) in positie 2de vlamgang. De
regeling van de luchtklep van de ventilator wordt verkregen door
de oranje hendel van de servomotor te gebruiken, ("Regeling
servomotor" op pag. 32).
BRANDER
UIT
AAN
29
NL
is
alleen
mogelijk
VLAMGANG
1
2
D469
20141121
OFF
GAS
OIL
indien
de
1.
2.
Afb. 33
Afb. 34
20148656