nl
Wanneer de afstand bekend is, kan de waarde ook handmatig via de pijltoetsen worden ingevoerd.
Het scanproces is na instelling van diameter en ijzerafstand identiek met het proces als beschreven in de Quickscan-
detectieprocedure ( zie 7.2.5.1).
7.2.5.3 Quickscan-registratie
WAARSCHUWING
Voer voor een quickscan-registratie altijd een imagescan of een quickscan-detectie in beide richtingen uit, om
– de richting van de bovenste laag van de wapening vast te stellen
– het gevaar van het meten op voegen van het ijzer te minimaliseren
– eventueel direct te zien dat zich in het beton ijzerhoudend materiaal bevindt, waardoor de nauwkeurigheid van het
resultaat kan worden beïnvloed.
ATTENTIE
Druk de registratietoets pas in wanneer de scanner zich bevindt op de plaats waar het scannen zal beginnen.
De registratie mag in geen geval op een wapeningsijzer beginnen of stoppen. Let op het display (min. 30 mm afstand
tot het naastgelegen wapeningsijzer aanhouden).
Anders kunnen er onjuiste of misleidende meetwaarden worden gegeven.
WAARSCHUWING
De scanner pas van het oppervlak nemen wanneer de registratie is beëindigd of er een markeringsteken is geplaatst.
Leg de scanner voor het registreren van de positie en de diepte van alle gedetecteerde wapeningsijzers tegen het
oppervlak en zoek met de quickscan-detectie een plaats waaronder zich geen ijzer bevindt. Het startpunt met een
PUA 70 markeerstift markeren en de registratietoets indrukken. Op het display verschijnt een diskettesymbool, wat
betekent dat de scanner de gegevens registreert. Beweeg de scanner over het oppervlak.
Let er na afloop van een meting op dat het eindpunt niet boven een ijzer komt te liggen. Om de registratie te
beëindigen, dient u opnieuw op de registratietoets te drukken. Markeer het einde van een gescand traject met een
PUA 70 markeerstift.
18