Rijden
Weergave op het instrumentenpaneel
Standen van de selectiehendel
N. Neutral (neutraalstand).
R. Reverse (achteruitversnelling).
1 2 3 4 5 / 6. Ingeschakelde versnelling bij
handmatig schakelen.
AUTO. Verschijnt bij de selectie van de
automatische stand en verdwijnt weer als
de handmatige stand wordt geselecteerd.
F Trap het rempedaal in als dit
pictogram knippert (bijv.: starten
van de motor).
112
Starten van de auto
F selecteer stand N.
F Houd het rempedaal volledig ingetrapt.
F start de motor.
Houd bij het starten van de motor altijd
het rempedaal ingetrapt.
De aanduiding N wordt weergegeven
op het instrumentenpaneel.
De aanduiding N op het display knippert
als u de motor probeert te starten zonder
dat de selectiehendel in stand N staat.
F Selecteer de automatische stand (stand
A), de handmatige stand (stand M) of de
achteruitversnelling (stand R).
De aanduidingen AUTO en 1, 1 of
R worden weergegeven op het
instrumentenpaneel.
F Zet de handrem vrij.
F Laat geleidelijk het rempedaal los.
Afhankelijk van het type elektronisch
gestuurde versnellingsbak begint de
auto direct te rijden (raadpleeg de
paragraaf "Kruipfunctie").
F Geef gas.
trap niet gelijktijdig het rempedaal
en het gaspedaal in. Dit veroorzaakt
voortijdige slijtage van de koppeling.
Werking van de kruipfunctie
(volgens uitvoering)
Door deze functie is de auto wendbaarder bij
lage snelheden (inparkeren, files, ...)
nadat u de selectiehendel in de stand A, M
of R hebt gezet, begint de auto zodra u het
rempedaal loslaat traag te rijden, waarbij de
motor stationair draait.
Laat bij draaiende motor nooit kinderen
alleen achter in de auto.
De kruipfunctie kan tijdelijk niet
beschikbaar zijn als de koppeling te
warm is geworden of als de helling te
steil is.