De service-informatie blijft enkele
seconden op het display staan.
Service-informatie 3 280.
Controlelampen
De beschreven controlelampjes zijn
niet in alle auto's aanwezig. Deze
beschrijving geldt voor alle instru‐
mentuitvoeringen.
Afhankelijk van de uitrusting kan de
plaats van de controlelampjes varië‐
ren. Bij het inschakelen van het
contact lichten de meeste controle‐
lampjes korte tijd op bij wijze van
functietest.
Instrumenten en bedieningsorganen
Betekenis kleuren controlelampjes:
rood
: gevaar, belangrijke herinne‐
ring
geel
: waarschuwing, aanwijzing,
storing
groen : inschakelbevestiging
blauw : inschakelbevestiging
wit
: inschakelbevestiging
grijs
: systeem tijdelijk onderbro‐
ken, er is ten minste één
systeembeperking gedetec‐
teerd
Er zitten controlelampjes in het Driver
Information Center.
Driver Information Center 3 77.
Overzicht
De nummers in de overzichtstabel
geven aan wat u moet doen wanneer
er een controlelamp brandt of knip‐
pert.
1 : alleen ter informatie
2 : informatie en waarschuwing
3 : de hulp van een werkplaats inroe‐
pen
4 : de motor uitschakelen en de hulp
van een werkplaats inroepen
5 : oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen
6 : auto uitschakelen, niet verder
rijden en de hulp van een werk‐
plaats inroepen
; / : 1
Richtingaanwijzers
3 70
2
Gordelverklikker 3 70
a
5
Airbags en gordelspan‐
d
ners 3 71
2
Airbag geactiveerd
H
3 71
2
Airbag gedeactiveerd
g
3 71
4
Laadsysteem 3 71
S
5
Storingsindicatielamp
W
3 72
5
Laat auto spoedig
C
nakijken 3 72
4
Schakel motor uit
+
3 72
4
Systeemcontrole 3 72
X
69