220
Rijden en bediening
9 Waarschuwing
Het dodehoeksysteem ontslaat de
bestuurder niet van zijn/haar plicht
om zelf te kijken.
Het systeem detecteert geen:
● auto's die zich buiten de dode
hoeken bevinden, en die moge‐
lijk snel naderen
● voetgangers, fietsers of dieren
Controleer voordat u van rijstrook
verandert altijd alle spiegels, kijk
over uw schouder en gebruik de
richtingaanwijzer.
Inschakelen
7'' Colour-Info-Display: kies Dode‐
hoekbewaking op het Info-Display en
activeer de functie.
8'' Colour-Info-Display: druk op Í.
Kies Rijfuncties op het Info-Display
en kies vervolgens
Dodehoekdetectie. Activeer de func‐
tie.
B brandt continu groen op de instru‐
mentengroep om aan te geven dat
het systeem geactiveerd is.
Werking
Wanneer het systeem tijdens het
vooruitrijden een voertuig in een dode
hoek detecteert, gaat een ledje in de
desbetreffende buitenspiegel bran‐
den.
Het ledje gaat bij detectie van het
voertuig onmiddellijk branden.
Wanneer u zelf langzaam inhaalt,
gaat het ledje met vertraging bran‐
den.
Gebruiksvoorwaarden
Voor een juiste werking moet aan de
volgende voorwaarden zijn voldaan:
● alle voertuigen rijden in dezelfde
richting en in aangrenzende rijst‐
roken
● de rijsnelheid ligt tussen 12 en
140 km/u
● u haalt in met een relatief snel‐
heidsverschil kleiner dan
10 km/u
● u wordt ingehaald door een
ander voertuig met een relatief
snelheidsverschil kleiner dan
25 km/u
● de verkeersstroom is normaal
● u rijdt op een weggedeelte met
geen of weinig bochten
Er wordt niet gewaarschuwd in de
volgende situaties:
● als obstakels niet bewegen, bijv.
geparkeerde voertuigen,
verkeersdrempels, straatverlich‐
ting, verkeersborden