160
Infotainmentsysteem
mobiel bellen verboden is, als de
mobiele telefoon interferentie
veroorzaakt of als er zich gevaar‐
lijke situaties kunnen voordoen.
Een apparaat koppelen
Opmerkingen
● U kunt maximaal tien apparaten
met het systeem koppelen.
● Er kan slechts één gekoppeld
apparaat tegelijk met het infotain‐
mentsysteem worden verbon‐
den.
● Koppelen is slechts één keer
noodzakelijk, tenzij het apparaat
van de lijst met gekoppelde
apparaten wordt gewist. Als het
apparaat eerder verbonden was,
brengt het Infotainmentsysteem
de verbinding automatisch tot
stand.
● Bij gebruik van Bluetooth wordt
de accu van het apparaat
aanzienlijk belast. Sluit het appa‐
raat daarom aan op een USB-
poort, zodat het wordt opgela‐
den.
Een nieuw apparaat koppelen
1. Activeer de Bluetooth-functie van
het Bluetooth-apparaat. Voor
nadere informatie verwijzen we u
naar de gebruiksaanwijzing van
het Bluetooth-apparaat.
2. Druk op ! en selecteer vervol‐
gens Instellingen op het display.
Selecteer Bluetooth en dan
Apparaatbeheer om het betref‐
fende menu weer te geven.
Let op
Als er geen telefoon is verbonden, is
het menu Apparaatbeheer ook
toegankelijk via het telefoonmenu:
Druk op ! en selecteer dan
Telefoon.
3. Druk op Apparaat zoeken. Alle
detecteerbare Bluetooth-appara‐
ten in de omgeving verschijnen in
een nieuwe zoekresultatenlijst.
4. Raak het betreffende Bluetooth-
apparaat aan.
5. Bevestig de koppelprocedure:
●
Als SSP (secure simple
pairing) wordt ondersteund:
Bevestig de berichten op het
Infotainmentsysteem en het
Bluetooth-apparaat.
●
Als SSP (secure simple
pairing) niet wordt onder‐
steund:
Op het Infotainmentsysteem:
er verschijnt een Info-bericht
waarin wordt gevraagd om
een pincode op het Blue‐
tooth-apparaat in te voeren.
Op het Bluetooth-apparaat:
voer de pincode in en beves‐
tig de ingevoerde gegevens.
6. Het Infotainmentsysteem en het
apparaat zijn gekoppeld.