146
Verlichting
Achteruitparkeerfunctie
Als hulp bij het parkeren, gaan beide
afbuigverlichtingen en het achteruit‐
rijlicht branden wanneer de koplam‐
pen zijn ingeschakeld en de achter‐
uitversnelling wordt geselecteerd.
Deze blijven korte tijd branden nadat
u de auto uit de achteruitversnelling
hebt gezet of totdat u sneller dan
7 km/u vooruitrijdt.
Grootlichtassistentie
Met deze functie kan het grootlicht bij
het rijden in het donker als hoofdver‐
lichting werken.
De camera in de voorruit de lichten
van tegemoetkomende voertuigen of
voorliggers detecteert. Elke led aan
de rechter- of linkerkant kan afhanke‐
lijk van de verkeerssituatie worden in-
of uitgeschakeld. Dit geeft de beste
lichtverdeling zonder dat andere
weggebruikers worden verblind. De
grootlichtassistentie blijft geactiveerd
en schakelt het grootlicht aan en uit
afhankelijk van de situatie. De laatste
instelling van de grootlichtassistentie
blijft gehandhaafd wanneer het
contact weer wordt ingeschakeld.
De grootlichtassistentie omvat een
speciale snelwegmodus. Wanneer u
op de snelweg harder rijdt dan
115 km/u, wordt de lichtstraal smaller,
zodat u tegemoetkomend verkeer
niet verblindt. Wanneer u achter
andere auto's aanrijdt of ze inhaalt,
hebben deze bestuurders minder last
van verblinding via de spiegel.
Inschakelen
Richtingaanwijzerhendel met of
zonder MENU toets
U activeert de grootlichtassistentie
door twee keer tegen de richtingaan‐
wijzerhendel te duwen. Het grootlicht
wordt automatisch ingeschakeld bij
een snelheid boven 50 km/u. Het
grootlicht wordt uitgeschakeld bij een
snelheid onder 35 km/u, maar de
grootlichtassistentie blijft geacti‐
veerd.