2. Samenbouw van ventiel en aandrijving,
instelling
Indien het ventiel en de aandrijving niet al
door de leverancier zijn samengebouwd
of indien bij een ventiel de oorspronkelijke
aandrijving door een aandrijving van een
ander type of andere grootte moet worden
vervangen, ga dan voor de montage als
volgt te werk:
1. Op het ventiel de contramoer (6.2) en de
koppelingsmoer (6.1) losmaken.
Klep met klepstang vast in de zittingring
drukken, dan de koppelings- en contra-
moer naar beneden draaien.
2. Op de aandrijving (8) de koppelings-
delen van de koppeling (7) en de slag-
moer (8.2) verwijderen. Slagmoer over
de klepstang schuiven.
3. Aandrijving op bovendeel ventiel (5)
plaatsen en met slagmoer (8.2) vast-
schroeven.
4. Nom. signaalbereik (resp. signaalbereik
met voorgespannen veren) en werkings-
richting van de aandrijving afl ezen van
de typeplaat van de aandrijving.
Het werkingstype (veiligheidspositie)
"membraanstang uitgaand" of "membraan-
stang ingaand" is bij de aandrijving type
3271 d.m.v. FA of FE gemarkeerd en bij de
aandrijving type 3277 door een overeen-
komstig symbool op de typeplaat.
De onderste waarde van het signaalbereik
komt overeen met de in te stellen aanvangs-
waarde voor het signaalbereik, de boven-
ste met de in te stellen eindwaarde.
5. Bij aandrijvingen met "membraanstang
uitgaand" een druk op de onderste
membraankameraansluiting activeren,
die overeenkomt met de signaalbereik-
aanvangswaarde (bijv. 0,6 bar bij 0,6
... 1 bar).
Bij aandrijvingen met "membraanstang
ingaand" een druk op de bovenste
membraankameraansluiting activeren,
die overeenkomt met de signaalbereik-
eindwaarde (bijv. 0,6 bar bij 0,2 ...
0,6 bar).
4
6. Koppelingsmoer (6.1) met de hand
verdraaien, tot deze de membraan-
stang (8.1) aanraakt; dan ca. 1/4 slag
verder draaien en deze stand met de
contramoer (6.2) borgen.
7. Koppelingsklemmen (7) plaatsen en vast-
schroeven.
Slagindicatieplaat (5.7) uitrichten op de
top van de koppeling.
Opmerking betreffende de demontage:
Bij de demontage van een aandrijving moet
de steldrukaansluiting met druk worden belast
voordat de aandrijving wordt gedemonteerd.
2.2 Door de leverancier voorgespannen
veren van de aandrijving
Aandrijvingen, die door de leverancier
zijn voorgespannen, zijn herkenbaar aan
de verlengde schroeven met moeren. Deze
zijn bedoeld voor het gelijkmatig afbouwen
van de veervoorspanning bij demontage
van de aandrijving.
3. Inbouw
3.1 Inbouwpositie
De inbouwpositie is willekeurig. De door-
stroomrichting moet overeenkomen met de
richting van de pijl op het huis.
Bij ventieluitvoeringen met laseinden moet
de ventielopbouw van het ventielhuis
worden gedemonteerd, voordat deze in de
leiding kan worden ingelast. Het ventiel
moet spanningsloos worden ingebouwd.
Eventueel de leidingen in de nabijheid van
de aansluitingen ondersteunen.
Leiding voor de inbouw van het ventiel
zorgvuldig doorspoelen..
3.2 Steldrukleiding
Steldrukleiding bij ventiel met aandrijving
"membraanstang uitgaand" aan de onder-
ste, bij ventiel met aandrijving "membraan-
stang ingaand" aan de bovenste mem-
braankamer aansluiten.
Bij de aandrijving type 3277 bevindt de
onderste aansluiting zich aan de zijkant
op het juk van de onderste membraan-
schaal.