2
1
1852
3
Figuur 6
1. Uitgeschakeld
2. Ingeschakeld
3. Maaikoppelingshen
del (aftakas)
3
Figuur 8
1. Starten
2. Aan
3. Uit
Stoppen
1.
Zet het handgas in de stand LANGZAAM (fig. 7).
2.
Draai de contactsleutel in de stand "OFF" (fig. 8).
NB.:
Als de motor zwaar belast of heet is,
deze nog even laten draaien voordat u
de contactsleutel in de stand "OFF"
(uit) draait. De motor kan dan afkoelen
voordat hij wordt stilgezet. In een
noodgeval kan de motor direct worden
gestopt door de contactsleutel in de
stand "OFF" te draaien.
1
2
3
1859
Figuur 7
1. Choke
2. Snel
3. Langzaam
2
1
Het veiligheidssysteem
Werking van het veiligheidssysteem
Het veiligheidssysteem is bedoeld om starten van de
motor alleen mogelijk te maken wanneer:
de bestuurder op de stoel zit,
het koppeling/rempedaal ingetrapt is,
de maaikoppelingshendel (aftakas) op
"UITGESCHAKELD" staat.
Het veiligheidssysteem is bedoeld om ervoor te
zorgen dat de motor stopt als:
u opstaat van de stoel en het rempedaal loslaat.
u opstaat van de stoel als de maaikoppeling op
"INGESCHAKELD" staat.
Het veiligheidssysteem is bedoeld om ervoor te
zorgen dat de motor stopt als:
u in de achteruit schakelt als de maaikoppeling
op "INGESCHAKELD" staat.
Werken in de achteruit
Er is een beveiliging ingebouwd die voorkomt dat de
maaikoppeling (aftakas) kan worden ingeschakeld
terwijl de tractor achteruit rijdt. Als de tractor in de
achteruit wordt geschakeld terwijl de maaier of een
ander door de aftakas aangedreven werktuig
ingeschakeld is, stopt de motor.
Maai nooit terwijl u achteruit rijdt, tenzij dat
absoluut noodzakelijk is. Als u in de achteruit moet
maaien of andere door de aftakas aangedreven
werktuigen moet gebruiken (sneeuwruimer,
grondwerktuig), kan de beveiliging werktuig-in-
achteruit tijdelijk worden uitgeschakeld.
Gebruiksaanwijzing
17