Plaatsingsvoorschrift SMART-LINE
9. Accumulatie-installaties
9.1. Algemeen
In moderne huizen met een lage energiebehoefte, is de plaatsing van een
haard met een laag vermogen vereist. De haarden van dergelijke installaties
worden omhuld met een gemetselde accumulatiemantel en dan bekleed met
een keramische stralingsombouw (stralingspanelen, keramische tegels, enz.).
De holte tussen de haard en de bekleding en interne accumulatiemantel wordt
tijdens de werking verwarmd. De opgeslagen warmte wordt overgedragen
naar de bekleding en door deze aan de kamer afgegeven in de vorm van stra-
lingswarmte. De holte is afgesloten en wordt niet geventileerd.
In de bekleding mogen geen ventilatieroosters geïnstalleerd worden als de
inbouwhaard niet open gebruikt wordt. De installatie moet zodanig ontworpen
zijn dat de lucht in de installatie vrij kan circuleren. Wordt de installatie open
gebruikt, dan moet er naar de kamer overeenkomstig de richtlijnen buitenlucht
gevoerd worden.
Accumulatie-installaties onderscheiden zich van installaties met warme lucht op
het vlak van luchttoevoer en warmte-isolatie.
gegeven, gelden bovengenoemde voorschriften en instructies ook voor de ac-
cumulatie-installaties!
9.2. Luchtgeleiding
De Rüegg inbouwhaarden kunnen ook van verbrandingslucht voorzien worden
binnen een accumulatie-installatie, met een kamerluchtonafhankelijke luchttoe-
voer. Zie hiervoor handleiding pagina XX.
Mocht de installatie open gebruikt kunnen worden, dan moet in de bekleding, als
de kamer niet op een andere manier van lucht wordt voorzien, een verse lucht
aansluitdoos met een rooster aangebracht worden. Het aansluitstuk kan dan door
middel van een luchtgeleiding, Ø150 mm, op de buitenlucht aangesloten worden.
Het toevoerkanaal moet van onder en zonder onderbreking naar het aansluitings-
stuk geleid worden. Het hoogteverschil tussen het aansluitingsstuk op de verse
lucht aansluitdoos en de aansluiting op de bekleding van het gebouw moet min-
stens 80 cm bedragen. Het hoogteverschil kan ook verkregen worden met behulp
van een sifon. Maar de luchtaansluiting moet altijd lager zijn!
Om te voorkomen dat er koude lucht binnendringt wanneer de installatie niet ge-
bruikt wordt en om de ontwikkeling van koudebruggen te voorkomen, moet er bij
buitenluchtkanalen in de buurt van de gevel altijd een klep met luchtdichte afslui-
ting worden gemonteerd!
9.3. Warmte-isolatie
Door de hoge accumulatietemperaturen zijn de veiligheidsei-
sen voor de warmte-isolatie van gesloten constructies stren-
ger. De volgende instructies sluiten aan op het "Document
over de regels der kunst" van de VHP, versie 1.1 (editie
2009), deze moeten altijd worden toegepast tijdens de bouw
van een accumulatie-installatie!
Tenzij hieronder niet anders aan-
23