1
2
3
5. OPSTELLINGSRUIMTE EN
VERBRANDINGSLUCHTTOEVOER
5.1 BASISVEREISTEN A AN DE OPSTELLINGSRUIMTE
Haarden mogen alleen in ruimten worden geplaatst waar gezien de locatie,
de bouwsituatie en de wijze van gebruik geen gevaren ontstaan. Met name
moet bij een constructie die afhankelijk is van binnenlucht voldoende ver-
brandingslucht naar de opstellingsruimte toestromen. Het grondvlak van
de opstellingsruimte moet zodanig zijn vormgegeven en zo groot zijn dat
haarden volgens de regels kunnen worden gestookt.
5.2 DE WERKING VAN HA ARDEN KOMT NIET IN
GEVA AR, WANNEER
• de haarden veiligheidsvoorzieningen geïntegreerd hebben die onderdruk
in de opstellingsruimte automatisch en betrouwbaar vermijden.
• de vereiste verbrandingslucht-volumestromen en de volumeluchtstro-
men van de ontluchtingsinstallaties in totaal geen grotere onderdruk in
de opstellingsruimten van de haarden en de ruimten van het ventilatie-
systeem met zich mee brengen dan 0,04 mbar.
5.3 HA ARDEN MOGEN NIET WORDEN GEPLA ATST:
• in trappenhuizen, behalve in residentiële gebouwen met niet meer dan
twee woningen.
• In algemeen toegankelijke gangen.
• in garages.
• in ruimten waarin licht ontvlambare of explosieve stoffen of mengsels
worden verwerkt, bewaard of geproduceerd in zodanige hoeveelheden dat
door ontsteking of explosie gevaar zou ontstaan.
• in ruimten of woningen die worden geventileerd door ventilatiesystemen
of warmeluchtverwarmingsinstallaties met behulp van ventilatoren, tenzij
het veilig functioneren van de haard wordt gegarandeerd.
NL 9
NL