Premium inbouwhaarden die afhankelijk zijn van de kamerlucht mogen
niet worden geïnstalleerd in ruimten of woningen die worden ontlucht door
ventilatiesystemen of heteluchtverwarmingsinstallaties met behulp van ven-
tilatoren, tenzij het veilig functioneren van de Premium inbouwhaard wordt
gegarandeerd
5.4 VERBRANDINGSLUCHTTOEVOER
Haardinstallaties mogen alleen worden opgesteld in ruimten die minstens
één deur of raam naar buiten hebben, die kan worden geopend, of die wat
betreft de toevoer van verbrandingslucht direct of indirect in verbinding
staan met andere ruimten (verbrandingsluchtverband). Bij opstelling in
woningen of andere gebruikseenheden mogen alleen ruimten van dezelfde
woning of gebruikseenheid tot het verbrandingsluchtverband behoren.
Haardinstallaties mogen alleen in de voornoemde ruimten worden geïnstal-
leerd of opgesteld wanneer hier minstens 360 m³ verbrandingslucht per
uur en per m² verbrandingskameropening naartoe kan stromen. Wanneer
zich andere haarden in de opstellingsruimte of in andere ruimten die in ver-
binding staan met de opstellingsruimte bevinden, moeten naar de haarden
volgens de technische regels minstens 540 m³ verbrandingslucht per uur en
per m2 verbrandingsruimte en naar andere haarden bovendien minstens 1,6
m³ verbrandingslucht per uur en per kW totaal nominaal warmtevermogen
toe kunnen stromen bij een rekenkundig drukverschil van 0,04 mbar ten
opzichte van de open lucht. Als richtwaarde voor het meten van de luchttoe-
voerleidingen gelden stroomsnelheden rond 0,15 m/s. Bij een inbouwhaard
met deurhoogte van 51x60 cm komt dit overeen met een toevoerkanaal van
175 cm², dus een diameter van ca. 15 cm.
Wanneer de verbrandingslucht niet mag worden ontnomen aan de opstel-
lingsruimte (bijv. in huizen met ventilatiesystemen), moet een buisverbinding
zijn aangesloten op de verbrandingsluchtaansluiting van het toestel. Deze
buisverbinding moet naar een andere ruimte worden geleid. (Zorg ervoor,
dat er in deze kamer voldoende luchttoevoer is - praat met de bevoegde
schoorsteenveger en neem de Duitse stookverordening en DIN 18896 in
acht.) Indien deze buis voor de verbrandingslucht uit het gebouw moet
worden geleid, dan moet deze worden voorzien van een blokkeersysteem.
Daarbij moet de positie van de afsluitinrichting zichtbaar zijn. Bij deze
uitvoering moet de toevoerbuis geïsoleerd zijn omdat er condensvorming
mogelijk is. Bovendien moet de buis zo zijn geplaatst dat geen water of
andere stoffen kunnen binnendringen en dat de eventueel optredende con-
dens kan afvloeien.
Opmerking
Hoe een geschikte verbrandingsluchttoevoer kan worden gerealiseerd vindt
u bijvoorbeeld in de stookverordening (versie mei 1998) en in het ontwerp
voor de uitvoeringsinstructies bij het ontwerp van de stookverordening (ver-
sie januari 1980). De ontwerpen zijn gepubliceerd in de Mededelingen van
het Institut für Bautechnik, Nr. 3/1980, jaargang 17, (zie ook opmerking
over DIN 18895).
5.5 VERBRANDINGSLUCHTLEIDINGEN
Conform de voorschriften van de Landesbauordnung, conform § 37 para-
graaf 2, van de Musterbauordnung, moeten verbrandingsluchttoevoerlei-
dingen in gebouwen met meer dan twee volledige verdiepingen en ver-
brandingsluchttoevoerleidingen die brandwanden overbruggen, zo worden
gemaakt, dat vuur en rook niet naar andere verdiepingen of brandsecties
kunnen worden overgedragen.
Opmerking
Hoe aan bovenvermeld voorschrift voldaan kan worden, leest u in de richtlijn
over de brandveiligheidstechnische eisen aan ventilatiesystemen (model-
ontwerp) - versie januari 1984
NL 10