2.1 Voorspanmogelijkheid van de
veren bij "membraanstang
uitgaand"
Om een grotere stelkracht te realiseren be-
staat de mogelijkheid om bij de ventielinstel-
ling de veren met 12,5% resp. 25% bij 350
2
cm
van de slag resp. het signaalbereik
voor te spannen. Wanneer bij een signaal-
bereik van 0,2 ... 1 bar een voorspanning
van bijv. 0,1 bar wordt gewenst, dan ver-
schuift het signaalbereik met 0,1 bar naar
0,3 bar (0,1 bar komt overeen met een
voorspanning van 12,5 %). Bij de instelling
van het ventiel moet nu als aanvangswaar-
de voor het signaalbereik een druk van 0,3
bar worden ingesteld. Het nieuwe signaal-
bereik van 0,3 ... 1,1 bar moet op de type-
plaat als – signaalbereik met voorgespan-
nen veren – worden aangegeven.
Opmerking;
bij de nom. doorlaten DN 15..25 met
7,5 mm slag, nom. signaalbereik 0,6..1 bar
en veiligheidspositie "membraanstang uit-
gaand" is een voorspanning van 50% gege-
ven.
2.2 Door leverancier voorgespan-
nen veren van de aandrijving
Aandrijvingen, die zonder ventiel al door
de leverancier zijn voorgespannen,
worden met een tekstplaat gemarkeerd. Bij
de aandrijvingen 240 en 350 cm
men de voorspanning aan de drie verleng-
de schroeven met moeren. Deze maken bij
de demontage van de aandrijving een ge-
lijkmatig afbouwen van de veervoorspan-
ning mogelijk.
3 Inbouw
3.1 Inbouwpositie
Het ventiel moet verticaal met de aandrij-
ving naar boven toe gericht worden inge-
bouwd.
Opgelet!
Bij ventieluitvoeringen met laseinden moet
na het losmaken van de schroeven (5.4) de
gehele ventielopbouw van het ventielhuis
worden gedemonteerd voordat deze in de
leiding kan worden gelast.
Het ventiel moet spanningsloos worden inge-
bouwd. Eventueel moeten de leidingen in
de nabijheid van de aansluitingen worden
ondersteund.
Breng de ondersteuningen nooit aan op het
ventiel of de aandrijving.
Belangrijk!
Leiding voor de inbouw van het ventiel zorg-
vuldig doorspoelen.
Testaansluiting (4.4) verwijderen, zodat een
eventueel optredende lekkage aan het be-
huizingsmembraan kan worden gecontro-
leerd.
3.2 Steldrukleiding
Steldrukleiding bij ventiel met aandrijving
"membraanstang uitgaand" aan de onder-
2
herkent
ste, bij ventiel met aandrijving "membraan-
stang ingaand" aan de bovenste mem-
braankamer aansluiten.
Bij de aandrijving type 3277 bevindt de on-
derste aansluiting zich aan de zijkant op
het juk van de membraanschaal.
In bouw
E B 8 0 4 8 NL
7