Elektrische aansluiting
6.3 Aardingsleider aansluiten
6.2.1
Kabelinvoeren, afsluitstoppen en schroefdraadadapter
Let bij de montage op de volgende aanwijzingen:
● Voorkom schade aan de kabelmantel.
● Pas de aanhaalmomenten aan het materiaal van de kabelmantel aan.
Let op de documentatie voor de aanhaalmomenten van de kabelinvoeren en afsluitstoppen
voor directe aanbouw aan de machine en andere schroefverbindingen (bijv. adapter).
6.3
Aardingsleider aansluiten
De doorsnede van de aardleiding moet aan EN / IEC 60034-1 voldoen.
Neem bovendien de installatievoorschriften in acht, bijv. volgens EN / IEC 60204-1.
Een aardleiding kan in principe op twee manieren op de machine worden aangesloten:
● Interne aarding met aansluiting in de aansluitkast op het hiervoor aangewezen en
gemarkeerde punt.
● Buitenste aarding met aansluiting op de statorbehuizing op de hiervoor aangewezen en
gemarkeerde punten.
6.3.1
Aansluittype aardgeleider
Soort aarding van de behuizing
Aansluiting van een enkele ader onder externe aard‐
klem.
Aansluiting met DIN-kabelschoen onder externe
aardklem. DIN 46 234
56
Kabeldoorsnede
Kraanmotoren 1PC134 / 1PC136 AH 132 ... 315
Bedieningshandleiding, 02/2019, A5E43212233A
mm²
... 10
... 25