2.09 Aanvoertemperatuur D/ buitentemp. 4
2.10 Aanvoertemperatuur E/ buitentemp. 5
Met de parameters 2.06 tot en met 2.10 wordt de watertemperatuur ingesteld voor dezelfde
buitentemperaturen als bij Temperatuurzone 1 (parameters 1.06 tot 1.10).
Aan de hand van deze instellingen wordt een stooklijn vastgesteld. Als parameter 2.05 niet is aangevinkt dient
parameter 2.03 te worden ingesteld. Daarmee wordt alleen deze instelwaarde gebruikt als vaste ingestelde
watertemperatuur voor Temperatuurzone 2.
2.11 Maximale temperatuurbegrenzing / 2.12 Minimale temperatuurbegrenzing
Met deze twee parameters kan de installateur het veilige aanvoertemperatuurbereik voor Temperatuurzone 2
instellen.
De gebruiker kan binnen de grenzen van dit temperatuurbereik de aanvoertemperatuur instellen.
3.2.3. Tapwater instellingen
3.01: Setpoint tapwatertemperatuur
Hiermee stelt u de setpointtemperatuur voor het warme tapwater (T
) in.
w
Uw voorraadvat zal opgeladen worden tot op het niveau van de sensor (T
) deze temperatuur is bereikt.
w
Opmerking: stel T
nooit hoger in dan 55⁰C. Bij een setpoint voor T
boven de 55⁰C zal het elektrisch element
w
w
inkomen. Dit kan voor onverwacht hoge energiekosten zorgen.
3.02: ∆T Herstart tapwaterbedrijf (T
) boilersetpoint
w
De warmtepomp wordt weer ingeschakeld wanneer de temperatuur (op de sensor T
) zakt onder T
- 3.02.
w
set
3.03: Prioriteitsregeling tapwaterbedrijf
Een lucht/water-warmtepomp onttrekt zijn warmte aan de buitenlucht en verwarmt daarmee water.
58
Installatiehandleiding HP-S 110/130 V1.14 | 01-02528