3.5.2 CV instellingen
Om er voor te zorgen dat het toestel stabiel zijn warmte kan opwekken en afgeven moet er met een aantal
zaken rekening worden gehouden.
01:Buffering
De vuistregel is dat de warmtepomp zijn minimale vermogen direct via de afgifte moet kunnen afgeven. Als dit
niet het geval is moet voor iedere kW die niet direct kan worden afgegeven 20 liter buffering in het systeem
worden toegevoegd. Dit kan oa. worden gerealiseerd door het toepassen van onze 20 of 40 liter buffers.
Houdt hier rekening met afgifte bij een minimale aanvoertemperatuur.
02: Instellingen systeempomp (P0)
De instellingen van de interne pomp (P0) moeten worden aangepast op de installatie/toepassing. Bij toepassing
van een CV-buffer dient het pompbedrijf te worden ingesteld op "interval" of "Continu" (zie 3.2.11:
Circulatiepomp instellingen (intern)).
Dit houdt in dat de pomp altijd actief is wanneer er warmtevraag is op contact HS (of koelvraag op CS).
Uiteraard dienen bij toepassing van een buffer de secundaire pompen (P1 en P2) ook te worden geactiveerd in
de juiste bedrijfsmodi.
03: in- en uitschakel differenties
Indien de afgifte voldoende is om het minimale vermogen af te geven raden we aan om beide differenties in te
stellen op 2⁰C (paragraven 3.2.1 en 3.2.2: Delta T uitschakelen verwarmen/koelen & Delta T herstart
verwarmen/koelen).
Dit houdt in dat bij een setpoint van bijvoorbeeld 35⁰C de temperatuur maximaal tussen de 37⁰C en 33⁰C zal
variëren.
"Delta T terugmoduleren compressor verwarmen/koelen" paragraven 3.2.1 en 3.2.2:) kan dan eveneens op 2⁰C
worden ingesteld.
Indien de afgifte lager is dan het minimale vermogen kan er voor worden gekozen om de differenties (Delta T
terugmoduleren compressor verwarmen/koelen) in te stellen op 3⁰C. Dit levert dan grotere variaties op maar
een stabieler aan/uit gedrag van de warmtepomp, en dus een betere efficiëntie.
04: Bepalen van verwarm momenten
Om er voor te zorgen dat de warmtepomp de warmte het meest efficiënt kan maken (als de buitenlucht een
hoge temperatuur heeft) is het aan te raden de grootste vraag overdag te plannen. Het is dus aan te raden om
de woning naar comfort temperatuur (bijvoorbeeld 21⁰C) te brengen gedurende de middag.
's Nachts kan de temperatuur dan enigszins zakken, maar voorkom dat de temperatuur te ver weg zakt.
Voorkom dat de warmtepomp 's morgens vroeg grote temperatuur stijgingen moet realiseren. Stabiel en egaal
stookgedrag voorkomt onnodige ontdooicycli. Een goede woning isolatie is dus hier ook een must.
Uiteraard kiest u zelf temperaturen en momenten die passen bij u comfort wensen.
05: Thermostaten & regeling
Om er voor te zorgen dat het toestel stabiel kan draaien is het vereist dat het vraagsignaal voldoet aan de
verwachtingen. Dit houdt in dat het vraagsignaal continu moet zijn of een voldoende lange (30 minuten)
cyclustijd moet hebben. Dit is bijvoorbeeld bij het spider systeem het geval.
Indien gebruik wordt gemaakt van twee zones, waarvan de tweede een hogere aanvoer temperatuur nodig
heeft, kan het TH-contact worden gebruikt om de aanvoertemperatuur naar het niveau van het hoogste (of bij
koelen; laagste) setpoint te brengen.
Deze vraag wordt alleen bedient indien er ook lage temperatuur verwarming (of hoge temperatuur koeling)
van HS (of CS) wordt gevraagd. Dit voorkomt dat het toestel zijn gehele vermogen aan de veelal kleinere HT-
101
Installatiehandleiding HP-S 110/130 V1.14 | 01-02528