2.9 Proefdraaien
Let op: Vul en ontlucht het CV en tapwatersysteem voordat u in bedrijf stelt.
Vóór inbedrijfstelling
Voordat u de warmtepomp start, moet u een aantal controles uitvoeren op de installatie om zeker te stellen
dat het apparaat onder de best mogelijke omstandigheden werkt. De onderstaande lijst is niet volledig en moet
worden beschouwd als richtlijn:
•
Controleer of de ventilator (buitendeel) onbelemmerd draait.
•
Inspecteer de stromingsrichting in alle waterleidingen.
•
Controleer alle systeemleidingen op hun werking volgens de installatievoorschriften.
•
Controleer de voedingsspanning van de warmtepomp en zorg ervoor dat deze binnen de toegestane
grenzen blijft.
•
Controleer of de warmtepomp naar behoren geaard is.
•
Controleer of de beschermingsmiddelen, stroomonderbrekers en werkschakelaars aanwezig zijn.
•
Controleer of alle elektrische aansluitingen goed vastzitten.
•
Controleer alle koelleidingen op lekken.
Als alle bovenstaande punten in orde zijn, kunt u de warmtepomp in werking stellen.
Laat de unit alleen in bedrijf stellen door een erkend installateur.
Inbedrijfstellingsprocedure
•
Wanneer de installatie van de warmtepomp voltooid is, de waterleidingen naar behoren zijn
aangesloten, de installatie is ontlucht, de juiste instellingen zijn gedaan en er geen lekken of andere
problemen zijn, kan de warmtepomp in werking worden gesteld.
•
Schakel de warmtepomp in en druk op de AAN/UIT-knop op het bedieningspaneel. Controleer de
installatie op ongewone geluiden of trillingen.
•
Als de warmtepomp gedurende 10 minuten naar behoren en zonder problemen werkt, is de
inbedrijfstellingsprocedure voltooid. Als dat niet het geval is, probeert u de problemen op te lossen
aan de hand van de informatie in hoofdstuk 4 "Onderhoud".
Het is raadzaam de verwarmings- of warmwaterstand niet te gebruiken bij een buitentemperatuur
van meer dan 32
℃
. Anders wordt mogelijk de beschermingsstand geactiveerd.
Installatiehandleiding HP-S 110/130 V1.14 | 01-02528
47