FUNCTIES EN BEDIENINGSELEMENTEN
SCHAKELEN
BELANGRIJK: Denk aan het volgende:
•
Zet de buitenboordmotor alleen in of uit versnelling terwijl de motor stationair draait. Als u schakelt bij
een hoger motortoerental dan stationair, kan het onderwaterhuis beschadigd raken.
•
Schakel de buitenboordmotor niet naar achteruit als de boot sneller dan 6 km per uur vaart. Als u bij
een hogere vaarsnelheid in achteruit schakelt, kan de motor afslaan, wat er soms toe leidt dat er water
in de cilinders wordt gezogen: dat veroorzaakt ernstige motorschade.
•
Schakel de buitenboordmotor niet naar achteruit als de motor niet draait. Anders kunnen de
schakelverbindingen beschadigd raken.
•
De motorinstallatie heeft drie schakelstanden: vooruit (F), neutraal (N) en achteruit (R).
•
Stop bij het schakelen altijd in de neutraalstand en wacht totdat het motortoerental tot stationair
gedaald is.
•
Schakel altijd met een soepele beweging in.
•
Nadat de motoroverbrenging is geschakeld, duwt u de hendel naar voren om het toerental te
verhogen.
Waarschuwingssysteem
Het waarschuwingssysteem op deze motor heeft geen waarschuwingsclaxon. In plaats daarvan zit er een
lampje dat de oliedruk aangeeft op de voorkant van de motor. Als de oliedruk onder 25 kPa (3,6 psi) komt,
gaat het oliedruklampje branden, wordt het motorbewakingssysteem geactiveerd en wordt het motortoerental
beperkt tot maximaal 3000 tpm.
Het motorbewakingssysteem beperkt het motortoerental eveneens als de motor in overtoeren gaat als gevolg
van cavitatie, geen belasting op schroef en/of te kleine schroef.
nld
N
F
R
33
58239