Samenbouwen ventiel - aandrijving
2 Samenbouwen ventiel - aan-
drijving
In plaats van de eenvoudige pneumati-
sche aandrijving kan ook een pneuma-
tische aandrijving met extra handbe-
diening of een elektrische aandrijving
worden opgebouwd.
Bij alle nominale doorlaten kan de
pneumatische standaard aandrijving
door een grotere of kleinere aandrijving
vervangen
Wanneer bij de combinatie ventiel-aan-
drijving het slagbereik van de aandrijving
groter is dan die van het regelventiel,
wordt door de leverancier het verenpak-
ket zodanig voorgespannen, dat de sla-
gen weer overeenstemmen. Ieder ventiel
is met de voor de standaard
aandrijving benodigde onderdelen uitge-
rust. Indien een andere aandrijving moet
worden gebruikt, dan moeten met de
aandrijving ook de bijpassende montage-
onderdelen worden besteld.
De benodigde onderdelen zijn met
bijbehorend bestelnummer terug te
vinden op de opvraagbare overzichten
1600-0501 t/m 0550. De oorspronke-
lijke onderdelen worden dan vervangen
door deze extra geleverde onderdelen.
6
EB 8060 NL
2.1 Montage en instelling
Indien het ventiel en de aandrijving niet
al door de leverancier zijn samenge-
bouwd of indien bij een ventiel de
oorspronkelijke aandrijving door een
aandrijving van een ander type of ande-
re grootte moet worden vervangen, ga
dan voor de montage als volgt te werk:
1. Op het ventiel de contramoer (6.2) en
de koppelingsmoer (6.1) losmaken.
Klep met klepstang vast in de zitting-
ring drukken, dan de koppelings- en
contramoer naar beneden draaien.
2. Koppeling (7) verwijderen en slag-
moer (8.2) van de aandrijving
afschroeven. Slagmoer over de
klepstang van het ventiel schuiven.
3. Aandrijving op juk (5.3) plaatsen en
met slagmoer (8.2) vastschroeven.
4. Nom. signaalbereik (resp. nom.
signaalbereik met voorgespannen
veren) en de werkingsrichting van de
aandrijving afl ezen van de typeplaat
van de aandrijving (bijv. 0,2 ... 1 bar
en "membraanstang uitgaand").
De onderste waarde (0,2 bar) van
het signaalbereik komt overeen met
de in te stellen aanvangswaarde voor
het signaalbereik, de bovenste (1
bar) met de in te stellen eindwaarde.
Het werkingstype (veiligheidsposi-
tie) "membraanstang uitgaand" of
"membraanstang ingaand" is bij de
aandrijving type 3271 d.m.v. FA of
FE gemarkeerd en bij de aandrijving
type 3277 door een overeenkomstig
symbool op de typeplaat.
5. Bij de aandrijving met membraanstang
uitgaand onderste membraankamer
op de steldruk aansluiten, die overeen-
komt met het begin van het signaalbe-
reik (bijv. 0,2 bar).