Waterkwaliteit
Gebruik van antivriesmiddelen in ketels
De temperatuurstabiliteit van het antivriesmiddel
■
moet voldoende zijn voor de toepassing.
■
Controleer de verdraagzaamheid met het materiaal
van de pakkingen. Bij het gebruik van andere pak-
kingmaterialen moet hiermee rekening houden wor-
den bij het ontwerpen van de installatie.
Speciaal voor verwarmingsinstallaties ontwikkelde
■
antivriesmiddelen bevatten naast glycol nog inhibito-
ren en depressoren als corrosiebestrijders. In ieder
geval moet u bij het gebruik van antivriesmiddelen
de gegevens van de fabrikant over de minimale en
maximale concentraties in acht nemen.
De voorgeschreven minimale concentratie, afhanke-
■
lijk van de vereiste vorstbeschermingstemperatuur,
mag niet onderschreden worden. De pH-waarde en
de vorstbescherming (dichtheidsmeting) dienen
regelmatig volgens de opgave van de fabrikant, min-
stens jaarlijks, te worden gecontroleerd en gecorri-
geerd.
De invloed van antivriesmiddelen op installatiedelen
■
die niet bij de verwarmingsketel horen, zoals pom-
pen, elektrisch en pneumatisch aangedreven arma-
turen, kleppen, pakkingen, moet worden besproken
met de leveranciers van deze onderdelen.
■
De met antivriesmiddelen gevulde installatie moet
overeenkomstig worden gekenmerkt.
Als een verwarmingsketelsysteem wordt omge-
■
bouwd naar gebruik zonder antivriesmiddel, moet de
installatie zolang worden gespoeld dat het antivries-
middel volledig verwijderd is.
■
De kwaliteit van het ketel- en voedingswater moet
voldoen aan de richtlijn VDI 2035.
De installaties moeten worden uitgevoerd als geslo-
■
ten systemen, omdat de inhibitoren van het antivries-
middel door de toevoer van zuurstof uit de lucht snel
afnemen.
■
De membraan-expansievaten moeten voldoen aan
de richtlijn DIN 4807.
32
(vervolg)
Voer de soldeerverbindingen bij voorkeur uit met Ag-
■
of Cu-hardsoldeer. Als u bij het zachtsolderen chlori-
dehoudende vloeimiddelen gebruikt, moeten de res-
ten ervan in het circuit worden verwijderd door het
circuit grondig te spoelen. Een hoger chloridegehalte
in de warmtedrager kan corrosieschade veroorza-
ken.
Als flexibele verbindingselementen mogen uitsluitend
■
zuurstofdiffusie-arme slangen of metalen slangen
worden gebruikt.
■
De installaties mogen niet voorzien zijn van primair-
zijdig verzinkte warmtewisselaars, reservoirs of bui-
zen, omdat zink kan oplossen in mengsels van glycol
en water.
■
Er moet worden gegarandeerd dat tussen de instal-
latiedelen die contact maken met het antivriesmiddel,
geen elektrische potentiaalverschillen optreden om
corrosiegevaar te vermijden.
Leg alle leidingen zodanig dat er geen circulatiesto-
■
ringen kunnen optreden door gasbellen of afzettin-
gen.
■
Het watercircuit moet voortdurend tot aan de hoog-
ste plek zijn gevuld met de warmtedragervloeistof.
■
Na het vullen moet u erop letten dat er zich geen
luchtbellen meer in de installatie bevinden. Gasbel-
len zorgen bij een temperatuurdaling voor onderdruk,
waardoor lucht in het systeem kan worden gezogen.
Na de eerste vulling en de inbedrijfstelling, maar
■
uiterlijk na 14 dagen moet u de ingebouwde vuilvan-
ger reinigen om de vrije doorgang voor de warmte-
drager niet te beperken.
■
Na verliezen door lekkages of het aftappen moet u
de antivriesoplossing bijvullen volgens de reeds
gevulde concentratie. Ter controle moet u het anti-
vriesgehalte bepalen.