•
Het ingebouwde alarm maakt een zeer hard geluid.
Let op, in het bijzonder wanneer de robotmaaier in
een gesloten ruimte wordt gehanteerd.
•
Metalen voorwerpen in de bodem (zoals
wapeningsnetten of antimollennetten) kunnen de
robotmaaier tot stilstand brengen. De metalen
voorwerpen kunnen storing van het lussignaal
veroorzaken en de robotmaaier tot stilstand
brengen.
•
De robotmaaier mag nooit worden gebruikt bij
temperaturen lager dan 0 °C of hoger dan 45 °C.
Hierdoor kan schade aan het product ontstaan.
2.3.2 Optillen en verplaatsen van de robotmaaier
Voor het veilig verplaatsen uit of binnen het werkgebied:
1. Druk op de STOP-knop om de robotmaaier te
stoppen. Als beveiliging is ingesteld op gemiddeld of
Veiligheidsniveau op pagina 27 ),
hoog niveau (zie
moet de PIN-code worden ingevoerd. De PIN-code
bestaat uit vier cijfers en wordt gekozen wanneer u
de robotmaaier voor het eerst start. Zie
Ingebruikname en kalibratie op pagina 21 .
2. Zet de hoofdschakelaar in stand
3. Draag de robotmaaier aan de hendel onder de
robotmaaier met de maaischijf uit de buurt van uw
lichaam.
OPGELET: Til de robotmaaier niet op wanneer
deze in het laadstation is geparkeerd. Dat kan
het laadstation en/of de robotmaaier
beschadigen. Druk op STOP en trek de
307 - 002 - 11.10.2017
0 .
robotmaaier uit het laadstation voordat u hem
optilt.
2.3.3 Onderhoud
WAARSCHUWING: Wanneer de robotmaaier
op zijn kop wordt gedraaid, moet de
hoofdschakelaar altijd in stand
De hoofdschakelaar moet in stand
tijdens alle werkzaamheden aan het chassis
van de maaier, zoals het reinigen of vervangen
van de messen.
OPGELET: Gebruik nooit een hogedrukreiniger
en zelfs geen stromend water om de
robotmaaier schoon te maken. Gebruik nooit
oplosmiddelen om schoon te maken.
Inspecteer de robotmaaier elke week en vervang
beschadigde of versleten onderdelen. Zie
onderhoud op pagina 41 .
2.3.4 Bij onweer
Om het risico op schade aan de componenten in de
robotmaaier en het bijbehorende laadstation te
beperken, adviseren we om alle aansluitingen op het
laadstation (voeding, begrenzingsdraad en
begeleidingsdraden) los te koppelen als er kans op
onweer is.
1. Controleer of de kabels zijn voorzien van de
bijgeleverde kabelmarkering, om het opnieuw
aansluiten te vergemakkelijken. De aansluitingen op
het laadstation zijn gemarkeerd met AR, AL en G1.
2. Koppel alle aangesloten kabels en de voeding los.
3. Sluit alle kabels en de voeding weer aan als er geen
onweer meer dreigt. Het is belangrijk dat elke draad
op de juiste plaats wordt aangesloten.
0 staan.
0 staan
Introductie -
Veiligheid - 9