42. Wind-, diepte-sensor en andere ingaande instrumenten
De windmeter meet de schijnbare wind. Samen met de grondsnelheid uit de GPS wordt de
ware wind bepaald.
Voor de dieptesensor dient u bij de eigenschappen in het instrumentbeheerscherm de
afstand tot de kiel en de afstand tot het wateroppervlak aan te geven.
Een duidelijke dieptebeeld toont zeebodem en helling. Het
dieptebeeld wordt alleen bijgewerkt als u vaart en niet als u
voor anker ligt. De horizontale as is de afgelegde afstand over
de grond.
U kunt een shallow en een deep alarm niveau instellen.
Deze instellingsmode kunt verbergen of tonen.
Het geluidsalarm kunt u met een knop onderdrukken. Ook de
huidige waterdiepte wordt getoond.
Bij de instrumentstatus wordt de UKC (Under Keel Clearance)
getoond en de helling van de bodem in graden.
Gebruikershandleiding WinGPS 5 Voyager 2014, © Stentec Software, juni 2014
86