De volgende instellingen moeten worden verricht:
• Voer het maximale aantal herstarts in, stel menu [251] in
op 3.
• Activeer automatisch resetten van Motor I2t; stel menu
[25A] in op 300 s.
• Stel relais 1, menu [551] in op AutoRst Trip. Als het
maximale aantal herstarts is bereikt en de FO in de stor-
ingsconditie blijft, is er een signaal beschikbaar.
• De reset-ingang moet constant geactiveerd worden.
7.1.5 Referentieprioriteit
Het actieve toerentalreferentiesignaal kan vanuit diverse
bronnen en functies worden geprogrammeerd.
Onderstaande tabel toont de prioriteit van de verschillende
functies voor de toerentalreferentie.
Tabel 18 Referentieprioriteit
Jog-
Preset-refer-
Motor Pot
modus
entie
Aan/
Aan/Uit
Aan/Uit
Uit
Aan
Aan/Uit
Aan/Uit
Uit
Aan
Aan/Uit
Uit
Uit
Aan
7.1.6 Preset-referenties
De FO kan vaste toerentallen kiezen via de regeling van
digitale ingangen. Dit kan worden gebruikt voor situaties
waarbij het benodigde motortoerental moet worden
aangepast aan vaste waarden op basis van bepaalde
procesvoorwaarden. Voor iedere parameterset kunnen
maximaal 7 preset-referenties worden ingesteld. Deze
kunnen worden gekozen via alle digitale ingangen die zijn
ingesteld op Preset Ctrl1, Preset Ctrl2 of Preset Ctrl3. Het
aantal gebruikte digitale ingangen dat is ingesteld op Preset
Ctrl bepaalt het aantal beschikbare preset-referenties. Het
gebruik van 1 ingang geeft 2 toerentallen, 2 ingangen geeft 4
toerentallen en 3 ingangen geeft 8 toerentallen.
Voorbeeld
Voor het gebruik van vier vaste toerentallen van 50/100/
300/800 rpm zijn de volgende instellingen nodig:
• Stel DigIn 5 in als eerste keuze-ingang; stel [525] in op
Preset Ctrl1.
• Stel DigIn 6 in als tweede keuze-ingang; stel [526] in op
Preset Ctrl2.
• Stel menu [341], Min Toeren in op 50 rpm.
• Stel menu [362], Preset Ref 1 in op 100 rpm.
• Stel menu [363], Preset Ref 2 in op 300 rpm.
• Stel menu [364], Preset Ref 3 in op 800 rpm.
Emotron AB 01-4428-03r2
Ref.signaal
Optiekaarten
Jog-ref
Preset Ref
Motor Pot-
commando's
Met deze instellingen, de FO ingeschakeld en een gegeven
RUN-commando wordt het toerental:
• 50 rpm, als zowel DigIn 5 als DigIn 6 laag zijn.
• 100 rpm, als DigIn 5 hoog is en DigIn 6 laag.
• 300 rpm, als DigIn 5 laag is en DigIn 6 hoog.
• 800 rpm, als zowel DigIn 5 als DigIn 6 hoog zijn.
7.2
Externe
bedieningsfuncties
Bediening van de Run/Stop/Enable/Reset-functies
Standaard zijn alle run/stop/reset-gerelateerde commando's
geprogrammeerd voor afstandbediening via de ingangen op
de klemmenstrook (klemmen 1-22) op de controlprint. Met
behulp van de functies Run/Stp Sgnl [215] en Reset Sgnl
[216] kan dit worden gekozen voor regeling via toetsenbord
of seriële communicatie.
LET OP: Het voorbeeld in deze paragraaf beschrijft niet
alle mogelijkheden. Alleen de meest relevante
combinaties worden getoond. Het uitgangspunt is altijd
de standaardinstelling (fabrieksinstelling) van de FO.
Standaardinstellingen van de Run/
Stop/Enable/Reset-functies
De standaardinstellingen worden getoond in Fig. 35. In dit
voorbeeld wordt de FO gestart en gestopt via DigIn 2, ter-
wijl een reset na een trip kan worden uitgevoerd met DigIn
8.
RunR
Reset
+24 V
Fig. 35 Standaardinstelling van Run/Reset-commando's
De ingangen zijn standaard ingesteld voor niveausturing. De
rotatie wordt bepaald door de instelling van de digitale
ingangen.
12
1
13
2
14
3
15
4
16
5
17
6
18
7
19
8
20
9
21
10
22
11
Hoofdfuncties
33