Relais 1 [551]
Stelt de functie in voor relaisuitgang 1. Zelfde functie als
digitale uitgang 1 [541] kan worden gekozen.
551 Relais 1
A
Stp
Standaard:
Trip
Keuze:
Gelijk aan menu
Communicatie-informatie
Modbus-instancenr./DeviceNet-nr.:
Profibus-positie/index
Veldbusformaat
Modbus-formaat
Relais 2 [552]
LET OP: De hier beschreven definities gelden voor de
actieve uitgangsconditie.
Stelt de functie voor relaisuitgang 2 in.
552 Relais 2
A
Stp
Standaard:
Run
Keuze:
Gelijk aan menu
Communicatie-informatie
Modbus-instancenr./DeviceNet-nr.: 43274
Profibus-positie/index
Veldbusformaat
Modbus-formaat
Relais 3 [553]
Stelt de functie voor relaisuitgang 3 in.
553 Relais 3
A
Stp
Standaard:
Uit
Keuze:
Gelijk aan menu
132
Functiebeschrijving
Trip
541
[
]
43273
169/177
UInt
UInt
Run
541
[
]
169/178
UInt
UInt
Uit
541
[
]
Communicatie-informatie
Modbus-instancenr./DeviceNet-nr.: 43275
Profibus-positie/index
Veldbusformaat
Modbus-formaat
Optieprintrelais [554] tot en met [55C]
Deze extra relais zijn alleen zichtbaar als een I/O-optieprint
is bevestigd in positie 1, 2 of 3. De uitgangen heten B1
Relais 1–3, B2 Relais 1–3 en B3 Relais 1–3. B staat voor
"board" en 1 t/m 3 geeft de positie aan waar de I/O optie
zich bevindt op de optiebevestigingsplaat.
LET OP: Alleen zichtbaar als optieprint wordt
gedetecteerd of als er een ingang/uitgang geactiveerd
is.
Communicatie-informatie
Modbus-instancenr./DeviceNet-nr.: 43511–43519
Profibus-positie/index
Veldbusformaat
Modbus-formaat
Relais Geavanceerd [55D]
Deze functie maakt het mogelijk om ervoor te zorgen dat
het relais ook wordt gesloten als de FO defect is of wordt
uitgeschakeld.
Voorbeeld
Voor een proces is altijd een bepaalde minimale flow vereist.
Voor het aansturen van het vereiste aantal pompen door
relaismodus NC kunnen de pompen bijvoorbeeld normaal
worden aangestuurd door de pomp, maar worden deze ook
geactiveerd als de FO getript is of wordt uitgeschakeld.
55D Relais Advan
A
Stp
Relais Mode [55D1]
55D1 Relais Mode
Stp
Standaard:
N.O
Het normaal open contact van het relais
N.O
0
wordt geactiveerd als de functie actief is.
Het normaal gesloten contact van het
relais fungeert als normaal open contact.
N.C
1
Het contact wordt geopend als de functie
niet actief is en gesloten als de functie
actief is.
169/179
UInt
UInt
170/160–170/168
UInt
UInt
A
N.O
Emotron AB 01-4428-03r2