7.12.3 Handmatige noodbediening van de aandrijving „veilig-
heidsstand gesloten" (LAP-SF)
Afbeelding 6: Aandrijving „veiligheidsstand gesloten" (LAP-SF)
Bij uitval van de hulpenergie kan de aandrijving via het noodhandwiel
[961] op de pneumatische aandrijving (LAP) handmatig worden be-
wogen in de openingsrichting.
Ga als volgt te werk voor noodbediening van de pneumatische aan-
drijving middels het noodhandwiel [961]:
1. Draai het handwiel [961] linksom.
2. De draadbus [544.3] trekt via de bovenste zuigerstang [209.4] het
veerpakket [950.1] samen over en opent zo de afsluiter.
3. Het noodhandwiel [961] kan niet worden gebruikt om de mechanisch
geblokkeerde afsluiter te sluiten.
Bij normaal bedrijf heeft het noodhandwiel [961] geen functie.
LET OP
Risico op storing van de installatie!
Voordat het normale bedrijf kan worden hervat:
• Breng de draadbus [544.3] door het handwiel
[961] rechtsom te draaien tot aan de aanslag in de
uitgangspositie.
Anders wordt de afsluiterslag beperkt, waardoor de
afsluiter niet de volledig gesloten positie bereikt en
geen dichte afsluiting wordt gegarandeerd.
7.12.4 Handmatige noodbediening met slagbegrenzing in sluit-
richting (LAP-AZ)
Afbeelding 7: „Dubbelwerkende" aandrijving (LAP-AZ)
23
„Dubbelwerkende" aandrijving (LAP-AZ):
Voor bediening van het noodhandwiel [961]: zie hoofdstuk 7.12.1.
Voor bediening van de slagbegrenzing:
1. Draai de borging tussen de moer [920.14] en de stelhuls [527.1] los.
2. De aandrijving moet in de stand „OPEN" staan.
3. Draai de slagbegrenzing omlaag door deze rechtsom in de gewenste
stand te draaien.
4. Draai de moer [920.14] tot op de stelhuls [527.1] omlaag en borg
hem stevig.
LET OP
Risico op storing van de installatie!
Trillingen kunnen ertoe leiden dat de geborgde mo-
eren losraken. De slagbegrenzing moet regelmatig
worden gecontroleerd.
7.12.5 Handmatige noodbediening met slagbegrenzing in openen--
richting (LAP-OF/LAP-SF)
Afbeelding 8: Aandrijving „veiligheidsstand open" (LAP-OF)
Aandrijving „veiligheidsstand open" (LAP-OF):
Voor bediening van het noodhandwiel [961]:
1. Draai beide moeren [920.16] los en draai ze naar de bovenste
eindpositie.
2. Zie hoofdstuk 7.12.2 voor de verdere procedure.
Voor bediening van de slagbegrenzing:
1. Draai beide moeren [920.16] los en draai ze omhoog.
2. De aandrijving moet in de stand „DICHT" staan.
3. Breng het handwiel [961] naar de stand „DICHT" tot de vereiste
beperking van de slag is bereikt.
4. Draai beide moeren [920.16] tot aan de aanslag omlaag en borg ze
stevig.
LET OP
Risico op storing van de installatie!
Trillingen kunnen ertoe leiden dat de geborgde mo-
eren losraken. De slagbegrenzing moet regelmatig
worden gecontroleerd.