RUIMTE INVLOED
20
Voor afstandsbediening FE7
Standaardinstelling 5 in te stellen van —— via
0 tot 20
Streepjes (——) in de weergave:
Bij aangesloten afstandsbediening FE7 heeft
de ruimtetemperatuuropnemer als enige
functie het registreren en weergeven van de
werkelijke ruimtetemperatuur. De voeler heeft
geen invloed op de regeling. Bij de instelling „0
tot 20" kan de ingestelde ruimtetemperatuur
voor het verwarmingscircuit op de
afstandsbediening FE7 met ± 5 K worden
versteld.
De afstandsbediening kan alleen de
actuele verwarmtijd wijzigen, niet de
nachtinstellingstijd.
Tegelijkertijd dient de instelling „0 bis 20"
voor de besturing van de ruimtegeleide
nachtinstelling. Dat betekent dat de
verwarmingscircuitpomp bij de omschakeling
van de verwarmingsfase naar de
nachtverlagingsfase uitgeschakeld wordt. De
pomp blijft uitgeschakeld tot de werkelijke
ruimtetemperatuur onder de ingestelde
ruimtetemperatuur komt. Vervolgens wordt
er, afhankelijk van de buitenomstandigheden,
verder gereguleerd.
Als de ruimtetemperatuur betrokken moet
worden in de regeling, dan moet de invloed
van de ruimtetemperatuuropnemer op een
waarde van ³ 2 worden ingesteld. De invloed
van de ruimtetemperatuuropnemer heeft
hetzelfde effect als de buitenvoeler op de
retourtemperatuur, alleen is het effect met de
ingestelde factor 2 max. 20 keer zo groot.
Retourtemperatuur, afhankelijk van de
ruimtetemperatuur met buitentemperatuur-
invloed
Bij deze regelwijze wordt er een regelcascade
samengesteld uit de retourtemperatuurr
egeling die afhankelijk is van het weer en
de ruimtetemperatuur. Dat wil zeggen dat
er door de weersafhankelijke retourtemp
eratuurregeling een voorinstelling van de
retourtemperatuur wordt uitgevoerd, die
door de overlappende ruimtetemperatuurr
Ruimte invloed
egeling, volgens de volgende formule wordt
gecorrigeerd:
∆ϑ
– ϑ
= (ϑ
) x S x K
R
R-act
R-gevr
Aangezien een belangrijk deel van de
regeling al door de weersafhankelijke
regeling is afgewerkt, kan de invloed van de
ruimtetemperatuuropnemer K lager worden
ingesteld dan bij een normale ruimtetemperat
uurregeling (K=20).
De afbeelding geeft de werkwijze weer van de
regeling met factor K=10 (ruimte-invloed) en
een stooklijn S=1,2.
Ruimtetemperatuurregeling met weersinvloed.
Deze regelwijze heeft twee belangrijke
voordelen:
Niet correct ingestelde stooklijnen
worden door de invloed van de
ruimtetemperatuuropnemer K gecorrigeerd,
en dankzij de kleinere factor K functioneert de
regeling stabieler.
Bij alle regelingen met invloed van de
ruimtetemperatuuropnemer moet echter het
volgende in acht worden genomen:
– De ruimtetemperatuuropnemer moet de
ruimtetemperatuur nauwkeurig registreren.
– Door open deuren en ramen wordt het
resultaat zeer sterk beïnvloed.
– De ventielen van het verwarmingselement
in de doorvoerruimte moeten altijd volledig
geopend zijn.
– De temperatuur in de doorvoerruimte
is beslissend voor het gehele
verwarmingscircuit.
Als de ruimtetemperatuur bij het regelcircuit
wordt betrokken, moet de invloed van de
ruimtetemperatuuropnemer op een waarde
van >2 worden ingesteld.
GRENS VERW
21
Inzetbereik voor de warmtepomp
Bij een buitentemperatuur die onder het
ingestelde onderste inzetbereik voor de
verwarming ligt, wordt de warmtepomp
uitgeschakeld. De 2e warmtebron is alleen
voor de verwarming verantwoordelijk.
BIVALENT VERW
22
Bivalenttemperatuur van
de warmtepomp voor de
verwarmingsmodus
Onder deze buitentemperatuur wordt
de 2e WE voor de verwarmingsmodus,
lastafhankelijk, bijgeschakeld.
GRENS WW
23
Inzetbereik voor de warmtepomp
Bij een buitentemperatuur onder het
ingestelde onderste inzetbereik voor de
warmwaterbereiding, wordt de warmtepomp
uitgeschakeld. De 2e warmtebron is
als enige verantwoordelijk voor de
warmwaterbereiding.
BIVALENT WW
24
Bivalenttemperatuur van
de warmtepomp voor de
warmwatermodus
Onder deze buitentemperatuur wordt
de 2e WE voor de warmwaterbereiding,
lastafhankelijk bijgeschakeld.
25
WW-AUTOMATISCH
Deze installatieparameter mag niet worden
gewijzigd. Deze moet altijd te zien zijn als
UIT.
WW-LEREN
26
Warmwater-leerfunctie
Bij de warmwaterbereiding wordt de warm-
watertemperatuur automatische aangepast
(zelfleereffect).
Zodra in de warmwatermodus de warm-
tepomp door de maximum aanvoertempe-
ratuur (parameter 16 AANVOER MAX) of
door de heetgas-beveiliging is uitgeschakeld,
wordt het DHC-patroon (interne 2e WE) als
naverwarmingsmodus bijgeschakeld.
Zodra in deze modus de aanvoertemperatuur
80 °C bedraagt, wordt het DHC-patroon
31