3
In [Printer] selecteert u het faxstuurprogramma van het apparaat.
4
In het snelmenu voor afdrukopties selecteert u [Algemene instellingen].
Als er geen afdrukopties worden weergegeven, klikt u op [Toon details] in het afdrukdialoogvenster.
5
Voer het faxnummer in, en klik op [Voeg bestemming toe].
●
Herhaal deze stap als u meerdere bestemmingen wilt opgeven. U kunt een bestemming opgeven die is
geregistreerd in het adresboek vanaf [Adresboek].
●
Als een buitenlijnnummer nodig is, voer dit nummer dan vóór het faxnummer in.
6
Kies het voorblad en andere faxinstellingen, naar behoefte.
●
Om de voorbladdetails in te stellen, selecteert u [Voor-/achterblad] in het snelmenu van de afdrukoptie.
●
Voor meer informatie over de andere faxinstellingen klikt u op [
weer te geven.
7
Klik op [Druk af].
➠
De fax wordt via het apparaat verzonden.
Druk op het bedieningspaneel op
voor verzonden en ontvangen faxen controleren(P. 293)
Faxen
om de verzendstatus en het logboek te bekijken.
284
] in het afdrukdialoogvenster om de Help
Status en logboek