IN WERKING STELLEN
Voer eerst de punten uit onder Hoofdstuk 2 - Aan- en afkoppelen en proefdraaien
- "Voordat u gaat proefdraaien, moet u controleren of:"
GEVAAR:
Verhoog het aftakastoerental naar 540 tpm, voordat u de maaibalk in het te
verwerken gewas brengt.
Zorg er altijd voor dat het toerental niet aanzienlijk daalt tijdens de werkzaamheden,
omdat u dan kans hebt dat het maaien niet goed gaat.
Theoretisch gezien kunt u maximaal 15 km/u rijden. De snelheid van de trekker moet
echter altijd worden aangepast aan de omstandigheden, zoals het gewas en de
ondergrond.
De chauffeur moet altijd volledige controle over de trekker hebben en oneffenheden
en obstakels op het veld op tijd kunnen zien en ontwijken.
Ga langzamer rijden dan normaal als
Omgekeerd moet u de snelheid verhogen als
PINL 096A 02 CM 170-190 0211
4. RIJDEN OP HET VELD
4. RIJDEN OP HET VELD
Controleer voor het in bedrijf stellen of de beschermingen in
orde zijn en of er niemand in de buurt is. Stop de machine
anders direct.
Er is gevaar door roterende onderdelen en kans op uitwerping
van vreemde voorwerpen.
Beschadigde of versleten beschermdoeken moeten onmiddellijk
worden vervangen.
Leun of stap onder geen enkele voorwaarde op de doeken.
Bij werkzaamheden aan de messen is er gevaar voor letsel. Er
mag niet aan de machine worden gewerkt voordat de aftakas
stilstaat, de trekkermotor uit staat en de contactsleutel is
verwijderd.
Gebruik veiligheidshandschoenen.
-
de ondergrond oneffen is
-
het gewas plat ligt
-
het gewas hoog en dicht is
-
het gewas laag en verspreid is
-
het gewas gemengd is of harde stengels heeft
30