Fig. 2.5
Daarnaast is het mogelijk om de positie van de machine ten opzichte van de
hefarmen A van de trekker te wijzigen door de positie van de koppelingspennen C
ten opzichte van de driepuntsaanbouw te wijzigen.
Fig. 2.1
Door de contramoer E los te maken en bout D eruit te draaien, kunt u de positie van
de koppelingspennen instellen. Pen C kan vervolgens opzij worden gebracht en in
een ander gat worden vastgemaakt. Span de bout en de contramoer weer aan op de
gewenste penpositie.
TOPSTANG
Fig. 2.6
Monteer daarna topstang G. Deze dient bijna parallel met de hefarmen van de
trekker te worden geplaatst.
Zo krijgt u een doelbewuste beweging als u de machine met de hefarmen omhoog
brengt en optimale omstandigheden bij het aan- en afkoppelen van de machine.
Vervolgens kan de machine met de hefarmen worden geheven.
PINL 096A 02 CM 170-190 0211
2. AAN- EN AFKOPPELEN EN PROEFDRAAIEN
C
B
Fig. 2.5
G
Fig. 2.6
A
A
22