Veiligheidsvoorschriften
1.6 Vóór het starten
Controleer vóór het starten of het volledige apparaat in bedrijfsveilige staat verkeert.
De stopknop moet naar behoren functioneren.
De gashendel moet soepel kunnen worden bediend.
Controleer de sproeimiddeltank, de pomp, de brandstoftank en alle sproeistof- en brandstofvoerende slangen
en buizen op lekken.
Controleer ook of de bougiekabel en bougiestekker goed vastzitten. Als de verbinding los zit, kunnen er vonken
ontstaan, waardoor het eventueel naar buiten tredend brandstof-/luchtmengsel kan ontsteken - brandgevaar!
In geval van onregelmatigheden, zichtbare schade, (ook aan het draaggestel), onreglementaire instellingen of
beperkte functionaliteit mag u niet beginnen werken, maar moet u de motoraangedreven hogedrukspuit door
een geautoriseerde vakwerkplaats laten controleren.
1.7 Tijdens het starten
Hou tijdens het starten minstens 3 meter afstand tot de plaats waar wordt getankt en start nooit in gesloten
ruimten.
Let erop dat u veilig en stabiel staat tijdens het starten.
De machine mag uitsluitend door één persoon worden bediend - in een cirkel van 5 meter mogen zich - ook
tijdens het starten - geen andere personen bevinden.
Zorg dat de handgreep aan de sproeibuis bij het starten niet in de modus continu sproeien staat. De handklep
moet bij het starten gesloten zijn. Houd de sproeibuis op een vrij oppervlak gericht.
Voer de startprocedure uit zoals beschreven in hoofdstuk 8 "Motor starten / motor afzetten".
1.8
Tijdens het werk
Zodra de motor draait, produceert de machine giftige uitlaatgassen, die onzichtbaar en reukloos kunnen zijn.
Start de machine nooit in gesloten ruimten. Zorg in nauwe omstandigheden, in kuilen of in greppels tijdens
het werk altijd voor voldoende luchtverversing. Blijf steeds binnen roepafstand van collega's die in geval van
nood hulp kunnen bieden. Las tijdig pauzes in tijdens het werk.
Rook niet op de werkplek - ook niet in de onmiddellijke omgeving van het apparaat. Er bestaat verhoogd
risico voor brand!
Gebruik de machine met zo weinig mogelijk lawaai en uitlaatgassen. Laat de motor niet onnodig draaien.
Bedenk dat ook lawaai een belasting voor het milieu teweegbrengt. Houd u eventueel aan rusttijden, die
plaatselijk anders kunnen zijn.
Raak de uitlaat en de geluiddemper niet aan zolang deze nog heet zijn, er bestaat gevaar voor verbranding!
Werk nooit met defecte geluiddemper of zonder geluiddemper. Er bestaat gevaar voor gehoorbeschadiging en
verbranding!
1.9 Bij onderhoud en reparaties
Het apparaat moet regelmatig worden onderhouden. Voer uitsluitend die onderhouds- en reparatiewerkzaamheden
zelf uit die in deze handleiding beschreven staan. Alle anderen werkzaamheden moeten door een geautoriseerde
vakwerkplaats worden uitgevoerd.
Het apparaat mag niet in de buurt van open vuur onderhouden, gerepareerd of opgeslagen worden.
Voor de reiniging, het onderhoud en de reparatie moet altijd de motor worden afgezet en moet de
bougiestekker eraf worden getrokken. Een uitzondering vormt de carburateurinstelling en de afstelling voor het
stationair toerental.
De drukslang (14), de bedieningshendel (15), de sproeibuis (17) en de sproeikop (18) mogen alleen bij
uitgeschakelde motor en in drukloze toestand worden afgeschroefd. Als de motor is uitgeschakeld, houdt u de
sproeibuis (17) in de sproeimiddeltank of in een hiervoor geschikte opvangbak voor sproeimiddelen, en bedient
u de hendel (15).
Bij alle reparaties mogen uitsluitend originele reserveonderdelen van de fabrikant worden gebruikt.
Aan het apparaat mogen geen wijzigingen worden uitgevoerd, omdat hierdoor de veiligheid nadelig kan
worden beïnvloed en er ongeval- en letselrisico bestaat!
NEDERLANDS
6