126
Instrumenten en bedieningsorganen
Telefooninstellingen
Zie beschrijving van Infotainmentsys‐
teem in de handleiding van het Info‐
tainmentsysteem.
Auto-instellingen
■ Klimaat en luchtkwaliteit
Autom. ventilatorsnelheid: Veran‐
dert de aanjagerregeling. De gewij‐
zigde instelling wordt actief nadat
het contact uit en opnieuw aan
wordt gezet.
Klimaatregelingsmodus: Activeert
of deactiveert de koeling iedere
keer dat het contact wordt inge‐
schakeld of hanteert de laatst ge‐
kozen instelling.
Automatische ontwaseming: On‐
dersteunt ontvochtigen van de
voorruit door automatisch selecte‐
ren van de vereiste instellingen en
de automatische aircomodus.
Autom. achterruitverwarming: Acti‐
veert de automatische achterruit‐
verwarming.
■ Comfortinstellingen
Volume geluidssignaal: Wijzigt het
volume van geluidssignalen.
Pers. inst. voor bestuurder: Acti‐
veert of deactiveert persoonlijke in‐
stellingen.
Wis auto. achter in achteruit: Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche achterruitwisser bij het in‐
schakelen van de achteruitversnel‐
ling.
■ Parkeerhulp / Botsdetectie
Parkeerhulp: Activeert of deacti‐
veert de ultrasoonparkeerhulp.
■ Buitenverlichting
Duur tijdens uitstappen: Activeert
of deactiveert de uitstapverlichting
en wijzigt de duur ervan.
Buitenverlichting bij ontgr.: Acti‐
veert of deactiveert de welkomst‐
verlichting.
■ Portiervergrendeling
Automatische portierontgr.: Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche portierontgrendelingsfunctie
na uitschakeling van het contact.
Automatische portiervergr.: Acti‐
veert of deactiveert de automati‐
sche portiervergrendelingsfunctie
nadat de auto is weggereden.