Autostop
Auto's met handgeschakelde ver‐
snellingsbak:
Als de auto langzaam rijdt of stilstaat,
activeer dan een Autostop zoals hier‐
onder beschreven:
■ Het koppelingspedaal intrappen.
■ Zet de hendel in neutraal.
■ Laat het koppelingspedaal los.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Auto's met geautomatiseerde ver‐
snellingsbak:
Als de auto stilstaat met ingetrapt
rempedaal, wordt Autostop automa‐
tisch geactiveerd.
De motor wordt uitgeschakeld terwijl
het contact aan blijft.
Het stop-startsysteem is uitgescha‐
keld op hellingen van 15% of meer.
Melding
Een Autostop wordt door de naald
aangegeven bij de AUTOSTOP-
stand in de toerenteller.
Tijdens een Autostop blijven de ver‐
warmings- en remfunctie behouden.
Voorwaarden voor een Autostop
Het stop-startsysteem controleert of
aan elk van de volgende voorwaar‐
den is voldaan:
■ Het stop-startsysteem is niet ma‐
nueel uitgeschakeld.
■ De motorkap is volledig gesloten.
Rijden en bediening
■ Het bestuurdersportier is gesloten
of de veiligheidsgordel van de be‐
stuurder is vastgemaakt.
■ De accu is voldoende opgeladen
en in goede staat.
■ De motor is warmgelopen.
■ De koelvloeistoftemperatuur is niet
te hoog.
■ De temperatuur van de uitlaatgas‐
sen is niet te hoog, bijv. na het rij‐
den met hoge motorbelasting.
■ De omgevingstemperatuur is hoger
dan -5 °C.
■ Het klimaatregelsystemen staat
een Autostop toe.
■ Het remvacuüm is voldoende.
■ Sinds de laatste Autostop reed de
auto minstens stapvoets.
Anders is een Autostop niet mogelijk.
Bepaalde instellingen van het kli‐
maatregelsysteem kunnen een Auto‐
stop verhinderen. Zie het hoofdstuk
'Klimaatregeling' voor nadere details
3 119.
129