De huidige status van de automati‐
sche verlichting wordt weergegeven
op het Driver Information Center.
Wanneer u de ontsteking inschakelt,
is de automatische verlichting actief.
Wanneer de koplampen aan zijn,
brandt 8. Controlelamp 8 3 92.
Achterlichten
De achterlichten branden samen met
de koplampen en zijmarkeringslich‐
ten.
Automatische verlichting
Wanneer de automatische verlichting
is ingeschakeld en de motor loopt,
wordt er automatisch gewisseld tus‐
sen dagrijlicht en automatische ver‐
lichting afhankelijk van het omge‐
vingslicht en de informatie afkomstig
van het regensensorsysteem.
Dagrijlicht 3 110.
Automatische
koplampinschakeling
Na het inschakelen van de functie Au‐
tomatische verlichting bij een draai‐
ende motor gaan de koplampen bij
weinig licht in de omgeving branden.
Verder worden de koplampen inge‐
schakeld als de ruitenwissers enkele
slagen geactiveerd zijn.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden
de koplampen onmiddellijk ingescha‐
keld.
Verlichting
Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt
eraan.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel
naar u toe te trekken.
109