Controlelamp oliedruk
LET OP
Hervat uw reis niet wanneer de
controlelamp oliedruk gaat branden
terwijl het oliepeil correct is. Laat het
systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
Wanneer de lamp na het starten
blijft branden of tijdens het rijden
gaat branden, duidt dit op een
storing. Breng de auto tot stilstand zodra
dit veilig kan en zet de motor af.
Controleer het motoroliepeil. Zie
Motorolie controleren (bladzijde 222).
Controlelamp
mistachterlichten
Brandt wanneer u de
mistachterlichten aanzet.
Herinneringssysteem
veiligheidsgordel
Zie Waarschuwingssignaal
veiligheidsgordel (bladzijde
32).
Controlelamp schakeling
De controlelamp brandt om aan
te geven dat schakelen naar
een hogere versnelling zuiniger
is en zorgt voor een lagere CO2-uitstoot.
De controlelamp brandt niet tijdens
perioden van hoge acceleraties, remmen
of intrappen van het koppelingspedaal.
Instrumenten
Controlelamp
stabiliteitsregeling (ESP)
aanzetten van het contact de lamp niet
brandt of continu tijdens het rijden brandt,
duidt dit op een storing. Bij storingen
schakelt het systeem uit. Laat het
systeem zo snel mogelijk door een goed
opgeleide monteur controleren.
Wanneer u het ESP uitschakelt, gaat de
controlelamp branden. De lamp gaat uit
wanneer u het systeem weer inschakelt
of wanneer u het contact afzet.
AKOESTISCHE
WAARSCHUWINGSSIGNALEN
EN -INDICATIES
De gongsignalen in- en
uitschakelen
Bepaalde gongsignalen kunt u
uitschakelen.
Type gong instellen:
E70499
84
Wanneer het systeem tijdens
het rijden wordt geactiveerd,
knippert de lamp. Als na het