Rijden
– Op bochtige of steile wegen.
– Op gladde of overstroomde wegen.
– Bij slechte weersomstandigheden.
– Bij rijden op een racecircuit.
– Op een testbank.
– Bij het gebruik van sneeuwkettingen,
sneeuwsokken of spijkerbanden.
Snelheidsregelaar
Lees de algemene adviezen over het gebruik
van de rij- en parkeerhulpsystemen en het
hoofdstuk Snelheidsregelaar - specifieke
adviezen:
Met behulp van dit systeem kan de
bestuurder met een ingestelde constante
snelheid rijden zonder gas te hoeven geven.
De snelheidsregelaar moet handmatig worden
ingeschakeld.
Daarvoor moet de auto met een snelheid van
minstens 40 km/u rijden.
Bij een auto met handgeschakelde
versnellingsbak moet minimaal de derde
versnelling zijn ingeschakeld.
Bij auto's met een automatische transmissie
moet minimaal stand D of de tweede versnelling
in stand M zijn ingeschakeld.
Bij een selectiehendel (elektrisch) moet stand D
of B zijn geselecteerd.
Bij auto's met het Stop & Start-systeem
blijft de snelheidsregelaar na het
120
schakelen actief, ongeacht het type
versnellingsbak.
Na het afzetten van het contact worden
alle ingestelde snelheden gewist.
Stuurkolomschakelaars
1. ON (stand CRUISE)/OFF
2. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verlagen
3. Snelheidsregelaar inschakelen met huidige
rijsnelheid/ingestelde snelheid verhogen
4. Snelheidsregelaar onderbreken/hervatten
met eerder opgeslagen snelheid
5. Gebruiken van de snelheid
die wordt voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem (MEM)
Zie het betreffende hoofdstuk
voor meer informatie over het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem.
Informatie op het
instrumentenpaneel
6. Snelheidsregelaar onderbroken/hervat
7. Snelheidsregelaar geselecteerd
8. Ingestelde snelheid
9. Snelheid voorgesteld door het
snelheidslimietherkennings- en
snelheidsadviessysteem (afhankelijk van de
uitvoering)
Inschakelen/onderbreken
► Draai rolwiel 1 in de stand CRUISE: de
snelheidsregelaar is geselecteerd, maar nog niet
ingeschakeld (Pause).
► Druk op toets 2 of 3 om de snelheidsregelaar
in te schakelen en een snelheid op te slaan
als de auto de gewenste snelheid bereikt; de
huidige snelheid van de auto wordt de ingestelde
snelheid.
► Laat het gaspedaal los.